ECLI:NL:RBDHA:2025:16664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
NL25.33180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 september 2025, wordt het beroep van een Eritrese eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een overdracht naar Zwitserland zou leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid. De rechtbank benadrukt dat de minister mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen, zoals vastgelegd in de Dublinverordening. De eiser had geen concrete aanwijzingen over de tekortkomingen in het Zwitserse asiel- en opvangsysteem kunnen aanvoeren. De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken, en dat de eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.33180

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.M. Luigjes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 juli 2025 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, [1] op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Ook was een begeleider van Veldzicht aanwezig. De gemachtigde van eiser heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 3 september 2025 ingetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat mede aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 5 maart 2025 bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek op 11 maart 2025 aanvaard.
Zienswijze herhaald en ingelast
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank in deze enkele stelling geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak in zaken zoals deze uitgangspunt is dat de minister moet toetsen of mag worden uitgegaan van het vermoeden dat lidstaten en andere landen die deelnemen aan de Dublinverordening bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling [3] heeft dit uitgangspunt in de uitspraak van 13 januari 2025 [4] voor Zwitserland bevestigd.
6.1.
Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van eiser in Zwitserland in overeenstemming zal zijn met de bepalingen van het EVRM [5] en het Handvest [6] . Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Zwitserland, door het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Zwitserse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve (landen)informatie over de werking van het asielstelsel en de opvangvoorzieningen van Zwitserland overleggen en hij kan feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in Zwitserland die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in Zwitserland systeemfouten bevatten. Van een schending van de voormelde bepalingen zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het Zwitserse asiel- en opvangsysteem, pas sprake zijn als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [7]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Zwitserland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen waardoor hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van
het Handvest. Eiser heeft zijn stellingen niet met algemene landeninformatie onderbouwd. De niet onderbouwde stelling dat eiser zou zijn mishandeld door een hoorambtenaar, is onvoldoende om te concluderen dat in Zwitserland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Ditzelfde geldt ook voor eisers niet onderbouwde stelling dat de opvang waar eiser na zijn ziekenhuisopname terechtkwam, ondermaats was, omdat passende zorg ontbrak en hij onvoldoende te eten en te drinken kreeg. De Zwitserse autoriteiten hebben bovendien met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen, in overeenstemming met de verdragsverplichtingen. Het voorgaande betekent ook dat de minister erop mag vertrouwen dat de Zwitserse autoriteiten het risico op refoulement in overeenstemming met de eisen van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Handvest zullen beoordelen.
6.3.
Verder is niet gebleken dat eiser over de door hem gestelde slechte ervaringen heeft geklaagd bij de Zwitserse autoriteiten. Dat eiser met niemand zou hebben gepraat uit angst voor represailles, maakt niet dat dit niet van eiser verwacht kan worden. De minister heeft er daarbij op mogen wijzen dat eiser hierbij ook hulp had kunnen vragen, bijvoorbeeld van zijn netwerk. Als eiser zich na overdracht aan Zwitserland geconfronteerd zou zien met nieuwe problemen, geldt dat hij zich hierover dient te beklagen bij de Zwitserse (desnoods hogere of rechterlijke) autoriteiten. [8] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Zwitserse autoriteiten hem niet willen of kunnen helpen of dat klagen voor Dublinclaimanten in Zwitserland onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eiser voert aan dat de minister vanwege zijn medische situatie toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Zijn situatie is stabiel, maar het is niet ondenkbaar dat er bij terugkeer naar Zwitserland een terugval zal plaatsvinden. Voor zover eiser terug zou moeten naar Zwitserland moet bij een eventuele overdracht niet alleen medicatie worden meegegeven, maar moeten er ook waarborgen zijn dat eiser direct onder behandeling komt te staan en zo nodig wordt opgenomen in een kliniek.
7.1.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest C.K. van 16 februari 2017 [9] volgt dat overdracht van een vreemdeling achterwege dient te blijven als de overdracht tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou leiden. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat eiser zijn stelling dat een overdracht aan Zwitserland zou leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid onvoldoende heeft onderbouwd. In de gronden van beroep en op de zitting stelt eiser dat sprake is van een stijgende lijn. Hij slikt medicatie en is overgeplaatst van een gesloten naar een open afdeling van Veldzicht. Dat gaat goed. Zowel de minister als de gemachtigde van eiser zien daarom geen aanleiding voor een onderzoek door het BMA. [10] Weliswaar is op de zitting gebleken dat het belangrijk is dat eiser zijn medicatie blijft innemen, maar daarmee is nog niet onderbouwd dat bij een overdracht sprake zal zijn van aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen. Eiser heeft dit namelijk niet onderbouwd met objectief verifieerbare stukken. Dit volgt ook niet uit de bij de zienswijze overgelegde verklaring van een medewerker van maatschappelijk werk. De enkele angst voor een terugval bij het stoppen van medicatie is, hoe begrijpelijk ook, onvoldoende. Ook zijn er geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is voor de behandeling van eiser. Zwitserland heeft dezelfde medische behandelmogelijkheden als Nederland. De minister mag er daarom van uitgaan dat eiser in Zwitserland een vergelijkbare medische behandeling kan krijgen. Eiser heeft dit ook niet met objectieve landeninformatie weersproken. Op de zitting heeft de minister nog aangegeven dat eiser toestemming heeft gegeven voor een overdracht van zijn medische gegevens en dat hij met een medische escort zal worden overgedragen. Zijn medische situatie is beschreven in de gemeenschappelijk gezondheidsverklaring die bij het overdrachtsformulier is gevoegd.
7.3.
Voor zover eiser een beroep doet op het arrest Tarakhel [11] slaagt dat beroep evenmin. Onvoldoende is gebleken dat eiser bijzonder kwetsbaar is zoals bedoeld in het arrest Tarakhel. Daarnaast heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij, zonder het krijgen van aanvullende garanties, in Zwitserland geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen.
7.4.
Omdat de minister mag uitgaan van het vermoeden dat de Zwitserse autoriteiten hun internationale verplichtingen nakomen en eiser niet met concrete aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt dat bij zijn overdracht aan Zwitserland het tegendeel het geval zal zijn, heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en mag worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.33181.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.HvJEU, 19 maart 2019, ECLI:C:EU:2019:218, r.o. 91-93, Jawo.
8.Vgl. EHRM, 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308, K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk.
9.ECLI:EU:C:2017:127.
10.Bureau Medische Advisering.
11.EHRM, 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.