ECLI:NL:RBDHA:2025:16680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
C/09/683459 / HA RK 25-177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van staatloosheid van verzoeker van Palestijnse afkomst

Op 9 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vaststelling van staatloosheid van een verzoeker van Palestijnse afkomst. Het verzoekschrift was op 8 april 2025 ingediend en strekte tot de vaststelling van staatloosheid, uitvoerbaar bij voorraad, en met een verzoek tot proceskostenveroordeling van de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder een Syrisch reisdocument voor Palestijnen en een identiteitskaart voor Palestijnen, die door de Koninklijke Marechaussee en Bureau Documenten als authentiek zijn bevonden. De verzoeker is op 4 december 2022 Nederland ingereisd en heeft op 6 december 2020 asiel aangevraagd. Hij heeft sinds 7 december 2022 onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet als onderdaan van de Palestijnse Gebieden of Syrië kan worden beschouwd, en heeft op basis van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid geoordeeld dat verzoeker staatloos is. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat de afwijzing van het eerdere verzoek door de gemeente ’s-Hertogenbosch niet aan de Staat kan worden toegerekend. De beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 25-177
Zaaknummer: C/09/683459
Datum beschikking: 9 september 2025

Vaststelling van staatloosheid

Beschikking op het op 8 april 2025 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D. Brouwer te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de Staat”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: R.S. Hogendoorn-Matthijssen.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 17 juni 2025 van de Staat;
- de brief van 14 juli 2025 van verzoeker;
- de brief van 29 juli 2025 van de Staat;
- het e-mailbericht van 11 augustus 2025 van verzoeker.

Verzoek en het advies van de Staat

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van staatloosheid van verzoeker, een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
De Staat adviseert het verzoek toe te wijzen in het geval de rechtbank verzoeker ontvankelijk acht in zijn verzoek. De staat heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte proceskostenveroordeling moet worden afgewezen.
Omdat het advies van de Staat overeenstemt met wat is verzocht, heeft de rechtbank aanleiding gezien om zonder mondelinge behandeling op het verzoek te beslissen. Verzoeker heeft hiermee ingestemd.

Feiten

De volgende feiten blijken uit het dossier dan wel zijn door de Staat vastgesteld, zodat de rechtbank deze als vaststaand aanneemt.
  • Verzoeker is op 4 december 2022 Nederland ingereisd en heeft op 6 december 2020 asiel aangevraagd.
  • Op 26 maart 2024 is aan verzoeker een verblijfsdocument asiel voor bepaalde tijd verleend, geldig tot 7 december 2027.
  • Verzoeker heeft sinds 7 december 2022 onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland gehad.
  • Tijdens de asielprocedure heeft verzoeker onder meer de volgende documenten overgelegd:
o een Syrisch reisdocument voor Palestijnen;
o een identiteitskaart voor Palestijnen;
o een familie uittreksel uit de burgerlijke stand voor Palestijnen (GAPAR) uit Syrië;
o een familieregistratiekaart van UNRWA.
- Deze documenten zijn onderzocht en authentiek bevonden door de Koninklijke Marechaussee en Bureau Documenten.

Beoordeling

Juridisch kader
Het verzoek is gebaseerd op artikel 2 van de Wet van 7 juni 2023, houdende regels met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid, Staatsblad 2023, 230 (Wet vaststellingsprocedure staatloosheid).
Op basis van lid 1 van genoemd artikel kan een ieder die, buiten een bij enige rechterlijke instantie aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft en in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, bij deze rechtbank een verzoek indienen tot vaststelling van zijn staatloosheid. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip staatloos was. De rechtbank stelt op basis van lid 2 van dit artikel de staatloosheid vast, indien hem niet is gebleken dat de betrokkene door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd.
Ontvankelijkheid
De Staat refereert zich aan het oordeel van deze rechtbank of sprake is van een ontvankelijk verzoek. De Staat heeft opgemerkt dat verzoeker zijn verzoekschrift summier heeft toegelicht en dat hij niet heeft geconcretiseerd wat zijn onmiddellijke belang is bij een mogelijke vaststelling van staatloosheid, zodat het verzoek volgens de Staat strikt genomen niet voldoet aan artikel 2 Wet vaststellingsprocedure staatloosheid.
Verzoeker heeft in reactie hierop aangegeven dat hij in een materieel andere rechtspositie komt als hij als staatloos wordt geregistreerd, omdat hij dan al na drie jaar naturalisatie kan aanvragen in plaats van na vijf jaar. Daarnaast geldt voor staatlozen dat zij geen paspoort hoeven te overleggen bij hun naturalisatieaanvraag. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker met de hiervoor vermelde omstandigheden voldoende heeft onderbouwd dat hij een onmiddellijk belang heeft bij zijn verzoek tot vaststelling van zijn staatloosheid. Nu verzoeker in Nederland woont, kan hij worden ontvangen in zijn verzoek.
Relevante landen
De rechtbank ziet aanleiding om de Palestijnse Gebieden en Syrië in haar beoordeling over de staatloosheid van verzoeker te betrekken. Dit omdat verzoeker stelt van Palestijnse afkomst te zijn, in Syrië geboren is en hij tot het inreizen in Nederland in Syrië heeft verbleven.
Wordt verzoeker als onderdaan van de Palestijnse Gebieden beschouwd?
Gelet op de door verzoeker overgelegde documenten – welke documenten echt zijn bevonden – is het aannemelijk dat verzoeker van Palestijnse afkomst is. Voor zover verzoeker de Palestijnse nationaliteit heeft, geldt het volgende.
Uit het ‘Algemeen Ambtsbericht Palestijnse Gebieden’ (april 2022) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ‘Werkinstructie SUA’ van 11 december 2020 van de IND (nummer en titel: WI 2020/19 Palestijnen, hierna te noemen: de Werkinstructie) volgt dat Nederland de staat Palestina, en dus ook de Palestijnse nationaliteit, niet erkent. Voor Nederland gelden Palestijnen uit de Palestijnse gebieden daarom als staatloos.
Wordt verzoeker als onderdaan van Syrië beschouwd?
Op grond van de nationaliteitswetgeving van Syrië (decreet 276 uit 1969; bevestiging hiervan is te vinden in het ‘Algemeen Ambtsbericht Syrië’ (mei 2022) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken) kan de Syrische nationaliteit onder andere worden verkregen door afstamming van een Syrische vader. Een moeder kan naar Syrisch nationaliteitsrecht haar nationaliteit alleen doorgeven in het geval het kind is geboren in Syrië en de vader het kind niet heeft erkend. Van deze situaties is in dit geval niet gebleken, zodat het niet aannemelijk is dat verzoeker de Syrische nationaliteit via zijn vader of moeder kan hebben verkregen. Verzoeker beschikt ook over een Syrisch paspoort voor Palestijnen, zodat aannemelijk is dat de Syrische overheid verzoeker beschouwt als Palestijn zonder de Syrische nationaliteit.
Uit de Werkinstructie volgt dat Palestijnen in Syrië in principe staatloos zijn en niet kunnen naturaliseren.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat verzoeker beschikt over de nationaliteit van Syrië.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat verzoeker door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd, zodat de staatloosheid van verzoeker kan worden vastgesteld.
Proceskosten
Verzoeker vraagt de Staat te veroordelen in de proceskosten. Dit omdat de gemeente
’s-Hertogenbosch heeft geweigerd verzoeker in de basisregistratie personen te registeren als staatloos, waardoor verzoeker genoodzaakt was een procedure bij de rechtbank te starten.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat verzoeker van mening is dat de gemeente
’s-Hertogenbosch een onjuist standpunt heeft ingenomen en hem daardoor tot een procedure heeft gedwongen met alle kosten van dien, is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de gemeente een standpunt inneemt waarmee verzoeker het niet eens is niet kan leiden tot een proceskostenveroordeling van de Staat. De afwijzing van het eerdere verzoek van verzoeker door de gemeente ’s-Hertogenbosch is de Staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan te rekenen.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek om de Staat in de proceskosten te veroordelen af.
De aard van de zaak verzet zich tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad zodat het daartoe strekkende verzoek eveneens wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
*
stelt vast dat verzoeker staatloos is;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, rechter, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2025.