In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. W.C. Boelens, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Asiel en Migratie, die het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. De afwijzing van de visumaanvraag vond plaats op 24 november 2023, waarna eiser op 30 april 2024 bezwaar maakte. De minister stelde dat het bezwaar te laat was ingediend, omdat de beslissing op de aanvraag op 24 november 2023 aan eiser zou zijn toegezonden. Eiser betwistte echter de datum van ontvangst en stelde dat hij de beslissing pas op 26 april 2024 had ontvangen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister niet kon bewijzen dat de beslissing op de aanvraag daadwerkelijk op 24 november 2023 was verzonden. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat het bezwaar van eiser tijdig was ingediend. De rechtbank vernietigde de beslissing van de minister van 24 oktober 2024 en droeg de minister op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die € 907,- bedroegen, en het griffierecht van € 187,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 29 januari 2025.