ECLI:NL:RBDHA:2025:1673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL24.46010
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake visumaanvraag

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. W.C. Boelens, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Asiel en Migratie, die het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. De afwijzing van de visumaanvraag vond plaats op 24 november 2023, waarna eiser op 30 april 2024 bezwaar maakte. De minister stelde dat het bezwaar te laat was ingediend, omdat de beslissing op de aanvraag op 24 november 2023 aan eiser zou zijn toegezonden. Eiser betwistte echter de datum van ontvangst en stelde dat hij de beslissing pas op 26 april 2024 had ontvangen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister niet kon bewijzen dat de beslissing op de aanvraag daadwerkelijk op 24 november 2023 was verzonden. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat het bezwaar van eiser tijdig was ingediend. De rechtbank vernietigde de beslissing van de minister van 24 oktober 2024 en droeg de minister op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die € 907,- bedroegen, en het griffierecht van € 187,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 29 januari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46010
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Eiser heeft een aanvraag voor en visum voor kort verblijf ingediend. Bij beslissing op de aanvraag (het primaire besluit) van 24 november 2023 heeft de minister deze aanvraag afgewezen. Tegen het primaire besluit heeft eiser op 30 april 2024 bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 24 oktober 2024 heeft de minister dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 oktober 2024 (het bestreden besluit). Deze uitspraak gaat over dit beroep

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1 Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Kort samengevat geschiedt de bekendmaking van de beslissing op de aanvraag door toezending aan eiser.2 Uiterlijk binnen vier weken na ontvangst dient eiser bezwaar in te dienen.3 De minister stelt dat hij de beslissing op de aanvraag op 24 november 2023 aan eiser heeft toegezonden. Om die reden is het bezwaar van eiser van 30 april 2024 te laat ingediend, aldus de minister. Eiser evenwel stelt dat hij de beslissing op de aanvraag pas op 26 april 2024 heeft ontvangen. Volgens hem heeft hij het bezwaar van 30 april 2024 mitsdien wel degelijk tijdig ingediend.
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
3 Artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3. Desgevraagd heeft de minister kenbaar gemaakt dat hij niet beschikt over de beslissing op de aanvraag. De minister kan evenmin aan de hand van een verzendadministratie bewijzen dat hij de beslissing op bezwaar daadwerkelijk op 24 november 2023 aan eiser heeft toegezonden. De rechtbank volgt eiser daarom in zijn standpunt dat hij de beslissing op bezwaar pas op 26 april 2024 heeft ontvangen. Het bezwaar van 30 april 2024 is daarom tijdig ingediend.
4. Dit leidt tot het oordeel dat de minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar van 24 oktober 2024. De rechtbank draagt de minister op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen. Daarbij dient de minister alsnog inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiser.
5. Eiser krijgt een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag van € 907,-, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
6. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 24 oktober 2024;
  • draagt de minister op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten. De minister moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf rechter, in aanwezigheid van
L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 januari 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.