In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 september 2025 uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister heeft deze beslissing genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser de gronden van het beroep niet heeft vermeld en dit verzuim niet tijdig heeft hersteld.
Eiser had de mogelijkheid om binnen een bepaalde termijn de gronden van zijn beroep in te dienen, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank heeft eiser op 12 augustus 2025 verzocht om dit verzuim te herstellen, maar eiser heeft om uitstel gevraagd en uiteindelijk geen gronden ingediend binnen de gegeven termijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen verschoonbare reden voor het verzuim is gebleken, waardoor het beroep niet inhoudelijk kon worden beoordeeld.
De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de eerdere beslissing van de minister in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.