ECLI:NL:RBDHA:2025:16753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
C/09/688584 / JE RK 25-1242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009, in het kader van jeugdbescherming. De gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, omdat er grote zorgen waren over haar ontwikkeling en veiligheid in de thuissituatie. De ouders, die met elkaar zijn gehuwd en gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, vertoonden ernstige systeemproblematiek, waarbij de moeder te maken had met niet-aangeboren hersenletsel en de vader met overbelasting en psychische klachten. Tijdens de zitting op 20 augustus 2025 werd de minderjarige gehoord, en de kinderrechter concludeerde dat de zorgen van de gecertificeerde instelling terecht waren, maar dat een uithuisplaatsing een te ingrijpende maatregel was die niet noodzakelijk was. De kinderrechter oordeelde dat er eerst hulpverlening moest worden ingezet om de thuissituatie te verbeteren, voordat een uithuisplaatsing overwogen kon worden. De kinderrechter wees het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing af en benadrukte het belang van samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling. Ook het verzoek van de vader tot vervanging van de gecertificeerde instelling werd afgewezen, omdat de continuïteit van de jeugdbescherming essentieel was voor de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/688584 / JE RK 25-1242
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.Z. Peters uit Zoetermeer,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.N. Baldew uit Den Haag.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 juli 2025;
- het gewijzigde verzoekschrift, ontvangen op 17 juli 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] woont bij de vader en de moeder.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 april 2025 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 8 april 2026.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn grote zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [de minderjarige] in de opvoedsituatie van de ouders. [de minderjarige] neemt teveel taken op zich die niet passen bij haar leeftijd. Daarnaast zijn er zorgen over de band tussen [de minderjarige] en de moeder en zijn er zorgen dat [de minderjarige] teveel wordt belast met volwassenzaken. Om de zorgen te verminderen heeft de gecertificeerde instelling veiligheidsafspraken gemaakt met de ouders. Daarin is onder meer opgenomen dat [de minderjarige] geen getuige is van conflicten tussen de ouders, niet bij conflicten betrokken wordt en niet wordt belast met de psychische problematiek van de vader. De vader heeft een dag na het versturen van de veiligheidsafspraken aangegeven dat hij zich hier niet aan kan houden. In reactie daarop is besloten een schriftelijke aanwijzing aan de ouders te geven waarin staat dat zij zich aan de veiligheidsafspraken moeten houden. In de schriftelijke aanwijzing staat ook opgenomen dat de gecertificeerde instelling genoodzaakt is een uithuisplaatsing te overwegen als de ouders zich niet aan de veiligheidsafspraken houden. [de minderjarige] heeft zichtbaar last van de onrustige thuissituatie. Voor de zomervakantie gingen haar cijfers achteruit, was ze geregeld te laat op school en zat zij zichtbaar slechter in haar vel. De gecertificeerde instelling heeft gedurende haar betrokkenheid geen hulpverlening ingezet. In vrijwillig kader is er namelijk al diverse hulpverlening ingezet, waaronder systemische hulpverlening, zonder dat dit tot verbetering heeft geleid. De patronen tussen de ouders onderling zijn hardnekkig en het lukt de ouders niet zich aan de veiligheidsafspraken te houden. Daarbij komt dat het moeilijk is om een samenwerking te vinden, met name met de vader. De vader stelt zich niet begeleidbaar op, heeft geen concrete hulpvragen en ziet zijn eigen aandeel in de problemen niet in. Beide ouders zijn op dit moment onvoldoende (emotioneel) beschikbaar voor [de minderjarige] . Aangezien de thuissituatie van [de minderjarige] op dit moment dusdanig onveilig en schadelijk is, is een uithuisplaatsing van [de minderjarige] de enige optie. De gecertificeerde instelling denkt dat een gezinshuis met daarbij een traject richting zelfstandig wonen het meest passend is voor [de minderjarige] . De gecertificeerde instelling heeft nog geen concreet gezinshuis op het oog, maar heeft al wel contact gezocht met meerdere gezinshuizen. Een netwerkplaatsing is niet door de gecertificeerde instelling onderzocht, omdat [de minderjarige] duidelijk heeft aangegeven dat zij niet in een ander gezin wil wonen. De gecertificeerde instelling kan geen standpunt innemen over de optie van een plaatsing van [de minderjarige] met haar meerderjarige zus. De gecertificeerde instelling hoort deze optie op zitting voor het eerst en kan daarom niet aangeven of dit verantwoord is. De vader heeft op de zitting verzocht om de huidige gecertificeerde instelling te vervangen. De gecertificeerde instelling vraagt zich af of een andere gecertificeerde instelling wel tot samenwerking komt met de vader. De vader heeft inmiddels tegen diverse organisaties klachten ingediend. Het lijkt het hem niet te lukken het belang van [de minderjarige] voorop te stellen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat de moeder het moeilijk vindt een standpunt in te nemen over het verzoek. De moeder wil het liefst dat [de minderjarige] thuis blijft wonen, maar zij vindt het ook niet goed voor [de minderjarige] dat zij betrokken wordt bij volwassenzaken. Als een uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] wordt geacht, dan kan het niet anders. De moeder meent wel dat er onvoldoende is geprobeerd om een uithuisplaatsing te voorkomen. Ook ligt er geen concreet plan waar [de minderjarige] geplaatst kan worden. De moeder kan dan ook niet beoordelen of dit passend is voor [de minderjarige] en kan hier vooralsnog dan ook niet mee instemmen. De moeder zou graag zien dat er alsnog hulpverlening wordt ingezet om de band tussen de moeder en [de minderjarige] te verbeteren. De moeder betwist hetgeen door de vader naar voren is gebracht over de problematiek van de moeder. De gecertificeerde instelling heeft ook op de zitting bevestigd dat de problemen niet alleen aan de moeder te wijten zijn. Het is juist de vader die zich niet meewerkend opstelt tegenover de gecertificeerde instelling. De moeder ontvangt hulpverlening van Gemiva. De persoonlijk begeleider van de moeder geeft aan dat de moeder meewerkend is en dat zij trouw haar afspraken nakomt. Daarnaast staat zij onder behandeling bij Hersenz waar zij leert om te gaan met de gevolgen van haar niet-aangeboren hersenletsel. De moeder heeft daarnaast naar voren gebracht dat zij een echtscheidingsverzoek bij de rechtbank heeft ingediend. Die procedure loopt nog. Verder geeft de moeder aan dat zij onder bewind is gesteld. De moeder beaamt dat haar een tijdelijke woning in Rotterdam was aangeboden vanuit het kerkelijke netwerk. Zij heeft hier vanaf gezien omdat de reisafstand te groot is voor haar dagelijkse therapieverplichtingen.
4.2.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzoek. Daartoe is aangevoerd dat een uithuisplaatsing een ingrijpend middel is dat enkel als laatste redmiddel ingezet moet worden. Sinds de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling is er geen systeemtherapie ingezet, ondanks de opdracht daartoe van de kinderrechter. De gecertificeerde instelling is sowieso amper betrokken geweest. De vader voelt zich niet gehoord en niet serieus genomen door de gecertificeerde instelling. De gecertificeerde instelling is niet bereid geweest om objectief naar de situatie te kijken en feiten te controleren. Op basis van onjuiste en onvolledige informatie heeft de gecertificeerde instelling nu dit ingrijpende besluit genomen. Een besluit waar ook [de minderjarige] zelf helemaal niet achter staat. Gelet op haar leeftijd en ontwikkelingsniveau dient haar standpunt zwaar te wegen. Wat de vader betreft zou de beste oplossing zijn dat de moeder de woning (tijdelijk) verlaat. De vader, [de minderjarige] en haar broer en zus ervaren rust zodra de moeder er niet is. De moeder is door haar (psychische) problematiek niet in staat rust en stabiliteit te bieden. Het klopt niet dat de gecertificeerde instelling aangeeft dat de vader niet meewerkt. De vader is al jaren op zoek naar de juiste hulpverlening. De moeder heeft er telkens voor gezorgd dat hulpverleningstrajecten vroegtijdig werden beëindigd of helemaal niet van de grond kwamen. De vader benadrukt dat de problemen bij de moeder niet zijn ontstaan door het niet-aangeboren hersenletsel, maar dat zij daarvoor al voor psychische/psychologische klachten bij GGZ Rivierduinen onder behandeling stond. Het is noodzakelijk dat er diagnostiek wordt verricht bij de moeder, zodat zij de juiste behandeling kan krijgen. Bij de vader zelf is er geen sprake van problematiek. Wel is hij depressief en overbelast door het jarenlange huiselijke geweld van de moeder en de valse beschuldigingen van de hulpverlening. Verder meent de vader dat onvoldoende is onderzocht of een plaatsing binnen het netwerk van de kerk mogelijk is. Binnen de kerkelijke gemeenschap is een concreet aanbod gedaan voor een netwerkplaatsing, zowel voor de moeder als voor [de minderjarige] en haar meerderjarige zus. Dit had mede gelet op het subsidiariteitsbeginsel eerst onderzocht moeten worden. Het huidige verzoek tot de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is dan ook te prematuur en dient daarom afgewezen te worden. Subsidiair verzoekt de vader het verzoek aan te houden zodat onderzocht kan worden of een netwerkplaatsing van [de minderjarige] mogelijk is.
4.3.
De vader heeft daarnaast zelf verzocht om de gecertificeerde instelling te vervangen door een andere gecertificeerde instelling. Gelet op het gebrek aan objectiviteit, de valse beschuldigingen die gedaan worden en de leugens die verspreid worden, heeft de vader geen vertrouwen meer in de huidige jeugdbeschermers. Hij ziet ook geen mogelijkheid om het vertrouwen te herstellen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is niet van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing is een ingrijpend middel dat alleen als uiterste redmiddel ingezet moet worden. De kinderrechter stelt voorop dat zij de grote zorgen van de gecertificeerde instelling over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij beide ouders deelt. Er is sprake van forse systeemproblematiek in het gezin waarbij er al jarenlang spanningen zijn tussen de ouders en het niet lukt om de negatieve patronen te doorbreken. Beide ouders kampen met hun eigen problematiek waardoor zij emotioneel beperkt beschikbaar zijn. Bij de moeder is er sprake van niet-aangeboren hersenletsel en de vader kampt met overbelasting en psychische klachten waarbij hij emotionele en belastende uitspraken doet tegenover [de minderjarige] . Bij beschikking van 8 april 2025 heeft de kinderrechter [de minderjarige] dan ook onder toezicht gesteld waarbij de kinderrechter uitdrukkelijk heeft overwogen dat systemische hulpverlening ingezet moet worden voor het gezin. De gecertificeerde instelling is nu enkele maanden betrokken bij het gezin, maar heeft geen hulpverlening ingezet. Als redenen hiervoor geeft de gecertificeerde instelling aan dat er in het verleden al diverse hulpverleningstrajecten zijn ingezet zonder dat dit tot verandering heeft geleid en er geen vertrouwen is dat dit nu wel het geval zou zijn. Hoewel de kinderrechter ziet dat er de afgelopen jaren al diverse hulpverlening bij het gezin betrokken is geweest, is er nooit sprake geweest van hulpverlening binnen het gedwongen kader. De ondertoezichtstelling vormt een wettelijke inbreuk op het gezag van de ouders en dat brengt met zich mee dat de gecertificeerde instelling bepaalde bevoegdheden en juridische mogelijkheden heeft om de medewerking aan de hulpverlening af te dwingen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de gecertificeerde instelling moet heroverwegen om hulpverlening voor het gezin in te zetten, al dan niet gericht op de ouders afzonderlijk nu de moeder een echtscheidingsverzoek heeft ingediend. De kinderrechter benadrukt daarbij dat de regie over te in te zetten hulpverlening bij de gecertificeerde instelling ligt en beide ouders moeten dan ook beseffen dat zij geen keuzevrijheid hebben ten aanzien van de in te zetten hulpverlening. De kinderrechter vindt dat eerst geprobeerd moet worden de thuissituatie te verbeteren middels hulpverlening, voordat een ingrijpende en schadelijke maatregel als een uithuisplaatsing aan de orde zou zijn. Tegelijkertijd dient er wel goed zicht gehouden te worden op de veiligheid en het welzijn van [de minderjarige] . Ook de kinderrechter ziet dat [de minderjarige] forst belast wordt door de problematiek van beide ouders. Indien daar op korte termijn geen verandering in wordt gebracht, dient een uithuisplaatsing alsnog te worden overwogen. Daarbij dient dan wel eerst gekeken te worden naar een mogelijke netwerkplaatsing of een plaatsing van [de minderjarige] met haar meerderjarige zus, nu dit minder ingrijpende alternatieven zijn dan een plaatsing op een onbekende plek. Gelet op het bovenstaande zal de kinderrechter het verzoek tot de machtiging uithuisplaatsing dan ook afwijzen.
5.2.
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat vervanging van de gecertificeerde instelling, zoals door de vader is verzocht, in dit geval niet noodzakelijk is en de kinderrechter zal dat verzoek daarom afwijzen. Daartoe overweegt de kinderrechter dat de gecertificeerde instelling pas recent betrokken is bij het gezin. [de minderjarige] is er niet bij gebaat dat er een nieuwe jeugdbeschermer bij haar betrokken wordt, waarbij het ook nog maar de vraag is of er überhaupt een andere gecertificeerde instelling beschikbaar is die de ondertoezichtstelling over kan nemen. Gelet op de forse zorgen die er zijn over de opvoedsituatie van [de minderjarige] , is een continuering van het toezicht van groot belang. Daarbij ziet de kinderrechter nog mogelijkheden om de samenwerking tussen de vader en de gecertificeerde instelling te herstellen. De vader heeft mede door eerdere ervaringen met hulpverleningsinstanties een groot wantrouwen richting de gecertificeerde instelling. De kinderrechter verwacht van de vader dat hij zich – ondanks zijn verleden – in het belang van [de minderjarige] openstelt voor de gecertificeerde instelling en op een positieve wijze in contact gaat met de gecertificeerde instelling. Alleen op die manier kunnen de ernstige zorgen over [de minderjarige] namelijk worden weggenomen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst af het verzoek tot de machtiging uithuisplaatsing;
6.2.
wijst af het zelfstandige verzoek van de vader tot vervanging van de gecertificeerde instelling.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025 door
mr. N.B. Haverhoek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 29 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.