Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.Procesafspraken
- de verdachte ziet af van het indienen van (verdere) onderzoekswensen;
- de verdachte hoeft geen (nadere) verklaring af te leggen;
- het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot een bewezenverklaring van:
- het Openbaar Ministerie zal voor die bewezenverklaring een strafeis vorderen van: een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en reclasseringstoezicht;
- door de verdediging worden geen verweren gevoerd;
- de verdachte zal zich niet verzetten tegen een bevel gevangenneming ter zitting van 21 mei 2025 (
- de verdachte zal zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de straf;
- door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
- de verdachte doet afstand van het beslag;
- het Openbaar Ministerie zal geen ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig maken;
- het Openbaar Ministerie zal geen andere zaak jegens verdachte beginnen op basis van dezelfde bewijsmiddelen als aanwezig in de zaaksdossier ‘ [dossiernaam] ’.
- indien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring zou komen, maar uitsluitend voor zover hierdoor de aard van het delict wezenlijk verandert;
- indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de overeengekomen straf niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak.
4.De bewijsbeslissing
een(vuur)wapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten;
heeftgehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat
die voorwerpengeheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig
warenuit enig en/of eigen misdrijf.
5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
6.De strafbaarheid van de verdachte
6.De strafoplegging
7.De toepasselijke wetsartikelen
8.De beslissing
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
2 (TWEE) MAANDEN) bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
12 (TWAALF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;