ECLI:NL:RBDHA:2025:16765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
09/194846-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor internationale handel in verdovende middelen, bezit van cocaïne, hennep, vuurwapen en witwassen

Op 10 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, met parketnummer 09/194846-22. De verdachte is veroordeeld voor verschillende feiten, waaronder de internationale handel in cocaïne, het bezit van hennep, en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en de raadsman mr. M.L. van Gessel aanwezig waren. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, het telen en verkopen van harddrugs, en het witwassen van grote geldbedragen en dure horloges. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft de procesafspraken tussen de officier van justitie en de verdediging in acht genomen, die hebben geleid tot een efficiënte afdoening van de zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig heeft meegewerkt aan deze afspraken en dat hij zich bewust was van de rechtsgevolgen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en heeft geoordeeld dat de opgelegde straf passend is.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/194846-22
Datum uitspraak: 10 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting en 27 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gessel naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij meermalen, althans een maal, in de periode van 15 juli 2022 tot en met 19 september 2022 tot en te Delft, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (telkens) een hoeveelheid cocaïne in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (een) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
Hij meermalen, althans een maal, in de periode van 12 juli 2020 tot en met 31 december 2022 en/of in de periode 19 maart 2023 tot en met 20 maart 2023 te Delft, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij meermalen, althans een maal, in de periode van 13 juli 2020 tot en met 21 maart 2023 te Delft, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een of meer middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), en of een ander of anderen:
- ( met gebruiker(s) van de accounts ‘ [naam 1] ’ en/of [naam 2] inlichtingen uitgewisseld en/of gesprekken gevoerd over de prijs en/of beschikbaarheid en/of hoeveelheden en/of kwaliteit van cocaïne en/of foto’s van blokken cocaïne te ontvangen en/of te versturen en/of uit te wisselen en/of voorhanden te hebben en/of en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten;
- een hoeveelheid van ca. 229 gram cocaïne en/of
- goederen om harddrugs te comprimeren, te weten
- een persmal en/of
- een frame en/of
- meerdere aandrukplaten en/of
- een hydraulische pers;
4
hij in de periode van 6 augustus 2021 tot en met 29 december 2022 te Delft, althans in Nederland opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hasj en/of hennep, zijnde zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5
hij in de periode van 1 januari 2023 tot en met 21 maart 2023 te Delft, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 229 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juli 2022 tot en met 21 maart 2023 te Delft, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer (vuur)wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten;
een omgebouwd alarmpistool van het merk Ekol, model Special 99, kaliber 9mm (met een loop van kaliber 7.65), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten (totaal) 5 stuks pistoolmunitie, HP kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
7
hij, op één of meerdere tijdstip(pen), in de periode van 13 juli 2020 tot en met 21 maart 2023 te Delft, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) voorwerpen en/of geldbedragen, te weten;
-75.931 euro aan cryptovaluta en/of
-65.815 euro en/of
- vijf, althans een of meer horloge(s) (3 van het merk Rolex en/of 2 van het merk Audermans Piguet)
althans enig geldbedrag en/of voorwerp, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten één of meerdere (grote) geldbedrag(en) en/of horloges gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig en/of eigen misdrijf.

3.Procesafspraken

3.1
Aard van de zaak
Deze strafzaak kenmerkt zich doordat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de strafzaak zou zijn. Deze procesafspraken zijn opgenomen in een overeenkomst die op 4 april 2025 door de officier van justitie en op 22 april 2025 door de verdachte en zijn raadsman is ondertekend. [1] De officier van justitie heeft de procesafspraken voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling aan de rechtbank toegestuurd. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de strafzaak.
Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
  • de verdachte ziet af van het indienen van (verdere) onderzoekswensen;
  • de verdachte hoeft geen (nadere) verklaring af te leggen;
  • het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot een bewezenverklaring van:
o feit 1: export van cocaïne in de periode van 15 juli 2022 tot en met 19 september 2022, in vereniging, meermalen gepleegd;
o feit 2: handel in cocaïne, speed en XTC in de periode van 12 juli 2020 tot en met 31 december 2022 en in de periode van 19 maart 2023 tot en met 20 maart;
o feit 3: voorbereidingshandelingen voor de handel cocaïne in de periode van 13 juli 2020 tot en met 21 maart 2023, in vereniging, meermalen gepleegd;
o feit 4: handel in softdrugs in de periode van 6 augustus 2021 tot en met 29 december 2022;
o feit 5: voorhanden hebben 229 gram cocaïne in de periode van 1 januari 2023 tot en met 21 maart 2023;
o feit 6: voorhanden hebben van één vuurwapen en munitie van categorie III van de WWM in de periode van 15 juli 2022 tot en met 21 maart 2023;
o feit 7: witwassen van 75.931 euro aan cryptovaluta, 65.815 euro en vijf horloge(s) in de periode van 13 juli 2020 tot en met 21 maart 2023;
  • het Openbaar Ministerie zal voor die bewezenverklaring een strafeis vorderen van: een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en reclasseringstoezicht;
  • door de verdediging worden geen verweren gevoerd;
  • de verdachte zal zich niet verzetten tegen een bevel gevangenneming ter zitting van 21 mei 2025 (
  • de verdachte zal zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de straf;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
  • de verdachte doet afstand van het beslag;
  • het Openbaar Ministerie zal geen ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig maken;
  • het Openbaar Ministerie zal geen andere zaak jegens verdachte beginnen op basis van dezelfde bewijsmiddelen als aanwezig in de zaaksdossier ‘ [dossiernaam] ’.
In de overeenkomst is verder een voorwaardelijk verzoek opgenomen van de verdediging en het Openbaar Ministerie tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting indien de
rechtbank de procesafspraken zou afwijzen in de volgende gevallen:
  • indien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring zou komen, maar uitsluitend voor zover hierdoor de aard van het delict wezenlijk verandert;
  • indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de overeengekomen straf niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak.
3.2
Toetsingskader
Bij de beoordeling van deze zaak zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252. Deze komen op het volgende neer.
Hoewel een wettelijke regeling van procesafspraken op dit moment ontbreekt, verzet het stelsel van strafvordering zich er niet tegen dat de officier van justitie en de verdediging een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van een strafzaak. De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechtbank. De rechtbank behoudt haar eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling – in het bijzonder artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – en de eisen van een eerlijk proces.
Op grond van artikel 348 en 350 Sv beslist de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de in die bepalingen genoemde vraagpunten. Aan de verplichting die op de rechtbank rust om te beslissen op de in artikel 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten, wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat een afdoeningsvoorstel wordt gedaan. Wel moet de rechtbank dat voorstel betrekken bij de beantwoording van de genoemde vraagpunten, maar zij is niet verplicht om overeenkomstig het voorstel te beslissen.
Waar het gaat om de beantwoording van de eerste vraag van artikel 350 Sv brengt de eigen zelfstandige verantwoordelijkheid van de rechtbank met zich dat zij zelf – ongeacht wat het afdoeningsvoorstel daarover inhoudt – dient na te gaan of zij de aan de verdachte ten laste gelegde feiten bewezen acht. Artikel 338 Sv dwingt de rechtbank ertoe het bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan slechts aan te nemen indien zij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Waar het gaat om de beantwoording van de vierde vraag van artikel 350 Sv heeft de rechtbank een eigen zelfstandige verantwoordelijkheid om te komen tot een strafoplegging die zij passend en geboden acht. De rechtbank heeft hierbij een grote vrijheid, zowel in de keuze van de op te leggen straf als de waardering van de factoren die zij daarbij betrekt. Het afdoeningsvoorstel is een relevante factor die de rechtbank moet betrekken bij de keuze van de op te leggen straf. Indien de rechtbank van oordeel is dat wat het afdoeningsvoorstel over de strafoplegging inhoudt, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, ligt het in de rede dat zij die straf als passend en geboden oplegt.
Om betekenis toe te kunnen kennen aan het afdoeningsvoorstel, moet de rechtbank kunnen garanderen dat jegens de verdachte wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces. In het bijzonder betekent dit dat de rechtbank moet onderzoeken of de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Dit onderzoek vindt plaats op de terechtzitting.
3.3
De toetsing in onderhavige zaak
Om de hiervoor genoemde beoordeling te kunnen verrichten, heeft de rechtbank de
strafzaak inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 augustus 2025. Na de voordracht van de zaak door de officier van justitie heeft de rechtbank de verdachte bevraagd over het afdoeningsvoorstel. De verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij weet wat het afdoeningsvoorstel inhoudt, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende rechten niet uitoefent en wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn. De verdachte is daarnaast vrijwillig tot de beslissing is gekomen om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel. Concreet heeft de verdachte in dit kader verklaard dat hij de inhoud van het afdoeningsvoorstel meermalen heeft doorgelezen, met zijn raadsman heeft besproken en dat hij achter de in dit voorstel gemaakte afspraken staat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt.
De rechtbank heeft de verdachte op de voet van artikel 286 Sv ondervraagd over de hem ten laste gelegde feiten. Overeenkomstig artikel 301 Sv heeft de rechtbank de korte inhoud meegedeeld van de processtukken die zij relevant acht voor de door haar te nemen beslissingen. Dat is gedaan enerzijds om de verdachte in de gelegenheid te stellen daarop te reageren, anderzijds met het oog op de externe openbaarheid.
Vervolgens heeft de officier van justitie gerekwireerd overeenkomstig het afdoeningsvoorstel. De raadsman heeft het woord gevoerd namens de verdediging, waarbij hij de rechtbank heeft verzocht het afdoeningsvoorstel te volgen. Aanvullend heeft de verdediging verzocht om compensatie in de strafmaat voor de dagen die de verdachte in de Verenigde Arabische Emiraten heeft vastgezeten. Aan de verdachte is het recht gelaten om het laatst te spreken. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
In het hierna volgende zal de rechtbank de relevante vraagpunten uit artikel 350 Sv
beantwoorden.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig de procesafspraken – gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is – overeenkomstig de procesafspraken – namens de verdachte ten aanzien van de bewijsbeslissing geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 15 juli 2022 tot en met 19 september 2022 te Delft tezamen en in vereniging met een ander (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (telkens) een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij in de periode van 12 juli 2020 tot en met 31 december 2022 en in de periode 19 maart 2023 tot en met 20 maart 2023 te Delft opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij in de periode van 13 juli 2020 tot en met 21 maart 2023 te Delft, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een of meer middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, zich en anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte en zijn mededaders, en anderen:
- met gebruiker(s) van de accounts ‘ [naam 1] ’ en/of [naam 2] inlichtingen uitgewisseld en/of gesprekken gevoerd over de prijs en/of beschikbaarheid en/of hoeveelheden en/of kwaliteit van cocaïne en/of foto’s van blokken cocaïne te ontvangen en/of te versturen en/of uit te wisselen en/of voorhanden te hebben en/of en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten;
- een hoeveelheid van ca. 229 gram cocaïne en/of
- goederen om harddrugs te comprimeren, te weten
- een persmal en/of
- een frame en/of
- meerdere aandrukplaten en/of
- een hydraulische pers;
4
hij in de periode van 6 augustus 2021 tot en met 29 december 2022 te Delft opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hasj en/of hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5
hij in de periode van 1 januari 2023 tot en met 21 maart 2023 te Delft opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 229 gram cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6
hij in de periode van 15 juli 2022 tot en met 21 maart 2023 te Delft, opzettelijk
een(vuur)wapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten;
een omgebouwd alarmpistool van het merk Ekol, model Special 99, kaliber 9mm (met een loop van kaliber 7.65), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 5 stuks pistoolmunitie, HP kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
7
hij in de periode van 13 juli 2020 tot en met 21 maart 2023 te Delft voorwerpen en/of geldbedragen, te weten;
-75.931 euro aan cryptovaluta en/of
- 65.815 euro en/of
- vijf horloges (3 van het merk Rolex en 2 van het merk Audemars Piguet)
voorhanden
heeftgehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat
die voorwerpengeheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig
warenuit enig en/of eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig de procesafspraken – gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en reclasseringstoezicht.
De officier van justitie heeft toegelicht dat zij zonder de procesafspraken een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaar passend en geboden zou achten. In het kader van de procesafspraken is een strafkorting aangeboden van één derde van deze straf, gelet op de tijdswinst, de ontlasting van de strafrechtsketen en de welwillende houding van de verdachte bij het maken van de procesafspraken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is – overeenkomstig de procesafspraken – geen verweer gevoerd. De raadsman heeft wel verzocht om compensatie in de strafmaat voor de zestig dagen die de verdachte in de Verenigde Arabische Emiraten heeft vastgezeten. Een dubbele compensatie is volgens de raadsman op zijn plaats, gelet op de omstandigheden in detentie in Dubai.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode beziggehouden met de (internationale) handel in cocaïne. Daarnaast zijn in de woning en in het tuinhuis van de verdachte een hoeveelheid hennep en 229 gram cocaïne aangetroffen. De verdachte heeft met deze gedragingen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele circuit voor de handel in verdovende middelen. De grootschalige handel in harddrugs heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Er gaan in deze handel grote sommen geld om, waardoor de financiële belangen van daders vaak groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt (extreem) geweld dikwijls niet geschuwd. Vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot deze drugshandel. Daarnaast is algemeen bekend dat het gebruik van drugs een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid en kan leiden tot een verslaving aan het gebruik daarvan. De verdachte heeft met zijn gedrag kennelijk slechts zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad en zich daarbij niets aangetrokken van de schadelijke effecten voor de maatschappij.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het ongecontroleerd bezit van wapens en munitie brengt een groot veiligheidsrisico met zich mee. Het is algemeen bekend dat dergelijke voorwerpen voor criminele doeleinden gebruikt kunnen worden en zorgen voor een gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen, cryptovaluta en dure horloges. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien uit het zicht van justitie onttrokken waardoor witwassen kan worden gezien als een misdrijf dat andere misdrijven faciliteert.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 juli 2025. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Procesafspraken
De rechtbank heeft acht geslagen op het afdoeningsvoorstel en de inhoud daarvan met betrekking tot de strafoplegging.
De rechtbank merkt op dat de officier van justitie en de verdediging, op initiatief van de verdediging, al in een vroeg stadium in gesprek zijn gegaan over de procesafspraken. De rechtbank is van oordeel dat dit heeft geleid tot een voortvarende strafrechtelijke behandeling in eerste aanleg. Verder is veel voordeel behaald door het ontlasten van onderzoeks- en zittingscapaciteit van politie en justitie alsook in het voorkomen van een eventuele behandeling van de zaak in hoger beroep en cassatie. De rechtbank is zich ervan bewust dat de afspraak om geen hoger beroep in te stellen niet als rechtsgeldige afstand van dat rechtsmiddel geldt. Mocht toch hoger beroep worden ingesteld, dan is die afspraak echter wel relevant bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van dat hoger beroep. Uit de omstandigheid dat in eerste aanleg vonnis is gewezen overeenkomstig het afdoeningsvoorstel zal in de regel voortvloeien dat het belang ontbreekt bij een behandeling van de zaak in hoger beroep. Een volledige behandeling in hoger beroep lijkt daarmee onwaarschijnlijk. Het voorstel dient niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling, maar ook een effectieve afdoening van de zaak, omdat de zaak sneller onherroepelijk wordt en de straf sneller wordt geëxecuteerd. De procesafspraken dragen dus aanzienlijk bij aan een efficiëntere rechtsgang. Dat de verdachte heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de procesafspraken, weegt de rechtbank daarom mee in zijn voordeel.
De rechtbank weegt ook in het voordeel van de verdachte mee dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen en ‘schoon schip’ wil maken nu hij vader wordt.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De door procespartijen overeengekomen straf staat naar het oordeel van de rechtbank in redelijke verhouding tot de ernst van de feiten en dient in voldoende mate de met bestraffing te dienen doelen van vergelding, normbevestiging en voorkoming van recidive. Oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, is dan ook het uitgangspunt voor de rechtbank.
Ten aanzien van het verzoek van de verdediging voor compensatie in de strafmaat voor de dagen dat de verdachte in de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: VAE) heeft vastgezeten merkt de rechtbank op dat het Openbaar Ministerie en de verdediging een straf zijn overeengekomen zonder de aftrek van voorarrest. Dat betekent dat de rechtbank hier in beginsel aan gehouden is. Uit de wetsgeschiedenis volgt echter dat de bevoegdheid tot aftrek die de rechter in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is toebedeeld, niet discretionair is: de rechter is er met andere woorden toe verplicht.
De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of toepassing van artikel 27 Sr in de onderhavige zaak in strijd is met de procesafspraken. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, gelet op het volgende. Allereerst stelt de rechtbank vast dat de procesafspraken zijn opgesteld in de geest van de vrijwillige terugkeer van de verdachte uit de VAE naar Nederland. Kort nadat de procesafspraken door de verdediging zijn ondertekend, is de verdachte echter alsnog aangehouden en – in afwachting van zijn uitlevering – in de VAE gedetineerd. Omdat deze omstandigheid ten tijde van het opstellen en ondertekenen van de procesafspraken niet voorzien was, is hiermee geen rekening gehouden en kon hiermee ook geen rekening gehouden worden. In zoverre kan de rechtbank dus niet vaststellen dat de verdachte met het ondertekenen van de procesafspraken uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van het wettelijke uitgangspunt dat het voorarrest van de op te leggen straf wordt afgetrokken. Verder vindt de rechtbank redengevend dat de officier van justitie zich ter terechtzitting – in aanvulling op de gemaakte procesafspraken – op het standpunt heeft gesteld dat zij bereid is om bij de executie van de op te leggen gevangenisstraf rekening te houden met de duur van het voorarrest.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, afgetrokken moet worden van de op te leggen gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen reden voor een dubbele aftrek van de dagen die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal dan ook de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren opleggen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank zal overeenkomstig de procesafspraken daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat de verdachte zich moet melden bij de reclassering zo vaak en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schorsing van de bewaring dient te worden opgeheven bij vonnis van 10 september 2025, zodat de straf direct zal worden geëxecuteerd. Gelet op het feit dat het resterende deel van het bevel bewaring korter is dan het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf, zal de rechtbank ambtshalve de gevangenneming van de verdachte bevelen, welk bevel apart is opgemaakt. De gronden voor voorlopige hechtenis zoals aangenomen in het bevel bewaring, zijn nog onverkort van toepassing en het maatschappelijk belang prevaleert in dit geval, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, boven het persoonlijk belang van de verdachte om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in vrijheid af te wachten. Nu de rechtbank de gevangenneming beveelt, zal het geschorste bevel bewaring worden opgeheven.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 10 a en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijsten I en II;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.4 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd
en
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 6:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 7:
witwassen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht (
2 (TWEE) MAANDEN) bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (TWAALF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag. De veroordeelde blijft zich gedurende de proeftijd melden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
beveelt de gevangenneming (apart geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel - van Erp, voorzitter,
mr. I.C. Kranenburg, rechter,
mr. J.J. Balfoort, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Duijm, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 september 2025.
Bijlage I: overeenkomst tussen het Openbaar Ministerie en verdachte [verdachte] inzake de procesafspraken over de afdoening van de strafzaak met parketnummer 09-194846.22

Voetnoten

1.De overeenkomst is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.