Op 13 augustus 2025 heeft de Minister van Asiel en Migratie een terugkeerbesluit opgelegd aan de verzoeker, een Oekraïense vreemdeling. Verzoeker is het niet eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De minister stelt dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, omdat het recht op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) is geëindigd op 4 maart 2024. Tot 4 september 2025 behoudt verzoeker recht op opvang en voorzieningen, maar daarna mag hij niet meer werken en heeft hij vier weken om Nederland te verlaten.
Gezien de einddatum van de bevriezingsmaatregel op 4 september 2025, heeft verzoeker een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter kan echter geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven over de gronden van het beroep, maar is voornemens om het beroep op een zitting te behandelen. De voorzieningenrechter besluit om de gevraagde voorziening toe te wijzen, omdat het niet treffen van de voorziening kan leiden tot onomkeerbare gevolgen voor verzoeker. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, zodat verzoeker het recht behoudt om te werken en op voorzieningen, en niet kan worden uitgezet totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens veroordeelt de voorzieningenrechter de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907,-.