ECLI:NL:RBDHA:2025:16783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
NL25.38247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inreisverbod van twee jaar wegens onvoldoende motivering en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een inreisverbod dat de minister van Asiel en Migratie aan eiser had opgelegd. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit en geboren in 2003, had op 8 augustus 2025 een inreisverbod van twee jaar ontvangen. Hij stelde dat het besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en dat zijn belangen, zoals zijn minderjarigheid, zijn privéleven in Nederland en zijn medische omstandigheden, niet waren meegenomen in de overwegingen van de minister. Tijdens de zitting op 25 augustus 2025 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn zienswijze gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt kenbaar te maken, maar dat de minister in het bestreden besluit niet adequaat had ingegaan op de medische omstandigheden en de familiebanden van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister op de zitting alsnog had toegelicht waarom de omstandigheden van eiser niet tot een ander besluit zouden leiden. De rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.38247
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),

en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
2. Eiser stelt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Eiser voert daartoe aan dat hij in het gehoor van 8 augustus 2025 onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze over het inreisverbod kenbaar te maken. Tijdens het gehoor is hem onvoldoende duidelijk gemaakt dat dit het moment daarvoor was. Volgens eiser blijkt dit onder andere uit het antwoord dat hij geeft op de vraag of er overige redenen en/of omstandigheden zijn waarom moet worden afgezien van het inreisverbod. Eiser heeft namelijk verklaard: “Ik ben niet gevaarlijk voor mensen, ik vecht niet met mensen”, maar dat kan eigenlijk geen rol spelen. Eiser voert verder aan dat zijn belangen niet kenbaar in het bestreden besluit zijn betrokken. In het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) had de minister moeten betrekken dat eiser als minderjarige naar Nederland is gekomen, hier een privéleven heeft opgebouwd en een neef heeft in Frankrijk. De minister had ook moeten ingaan op zijn medische omstandigheden: dat hij verslaafd is aan alcohol en cocaïne. Eiser wijst op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 24 oktober 20241.
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij tijdens het gehoor onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze kenbaar te maken. Uit het verslag van het gehoor, dat in het Nederlands is gevoerd, dat eiser, zoals de rechtbank ter zitting heeft vastgesteld, voldoende beheerst en begrijpt, blijkt dat eiser op de hoogte is gesteld van het voornemen om aan hem een inreisverbod voor de duur van 2 jaar op te leggen. Vervolgens is eiser erop gewezen dat op grond van (bijzondere) individuele omstandigheden van het opleggen van het inreisverbod kan worden afgezien en dat het aan eiser is om dergelijke omstandigheden aan te voeren en dat hij daarvoor nu in gelegenheid wordt gesteld. Eiser heeft op de vraag of de verstrekte informatie duidelijk is en of hij hier eventueel iets op wil zeggen, geantwoord: “Ik begrijp het en snap dat dat ik een inreisverbod van 2 jaar krijg.” Daarna zijn gerichte vragen gesteld, onder andere over familie in Nederland of de EU, problemen bij terugkeer naar Marokko en medische omstandigheden. Eiser is op die manier in de gelegenheid gesteld om belangen aan te voeren die relevant zijn voor het inreisverbod. Vervolgens is gevraagd of er overige redenen en/of bijzondere omstandigheden zijn waarom zou moeten worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod. Dat eiser toen heeft aangevoerd dat hij niet gevaarlijk is voor mensen en niet vecht met mensen, acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat eiser niet begreep dat hij zijn zienswijze moest geven.
4. De rechtbank volgt eiser wel in zijn betoog dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op zijn verklaringen over zijn neef in Frankrijk en zijn medische omstandigheden. Het ontbreekt in het bestreden besluit dan ook aan een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Het bestreden besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd.
5. Gelet op wat in r.o. 4 is overwogen, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting namelijk alsnog deugdelijk gemotiveerd waarom de aangevoerde omstandigheden gaan aanleiding zijn om af te zien van het opleggen van een inreisverbod of de duur daarvan te verkorten. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij enkel af en toe telefonisch contact heeft met zijn neef in Frankrijk. Ook heeft eiser een terugkeerbesluit gekregen. Hij zou dus ook niet bij zijn neef in Frankrijk mogen verblijven. Verder heeft eiser niet toegelicht waarom zijn verslaving reden zou moeten zijn om van het opleggen van een inreisverbod af te zien.
6. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
04 september 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: