In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een inreisverbod dat de minister van Asiel en Migratie aan eiser had opgelegd. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit en geboren in 2003, had op 8 augustus 2025 een inreisverbod van twee jaar ontvangen. Hij stelde dat het besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en dat zijn belangen, zoals zijn minderjarigheid, zijn privéleven in Nederland en zijn medische omstandigheden, niet waren meegenomen in de overwegingen van de minister. Tijdens de zitting op 25 augustus 2025 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn zienswijze gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt kenbaar te maken, maar dat de minister in het bestreden besluit niet adequaat had ingegaan op de medische omstandigheden en de familiebanden van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister op de zitting alsnog had toegelicht waarom de omstandigheden van eiser niet tot een ander besluit zouden leiden. De rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.814,-.