ECLI:NL:RBDHA:2025:16824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
NL25.20722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag van een Algerijnse minderjarige met betrekking tot de geloofwaardigheid van zijn identiteit en asielmotieven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 2 september 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse minderjarige. De eiser had op 7 september 2022 een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, welke aanvraag op 9 februari 2024 werd afgewezen. De rechtbank had eerder het besluit van de minister vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het nieuwe besluit van 29 april 2025 werd de asielaanvraag opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond, met een terugreisverbod en een inreisverbod van twee jaar. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 15 augustus 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser beoordeeld, waaronder de geloofwaardigheid van zijn identiteit en de gestelde problemen met terroristen. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte de identiteit van de eiser ongeloofwaardig achtte, omdat deze niet met documenten was onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de leeftijd en persoonlijke omstandigheden van de eiser, maar dat de asielmotieven niet voldoende zijn aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van de minister.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.20722
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.C. Pool),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. W. van Hoof).

De procedure

1. Eiser heeft op 7 september 2022 een verblijfsvergunning asiel gevraagd. Deze aanvraag is afgewezen met het besluit van 9 februari 2024. Met de uitspraak van
18 juli 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, het door eiser ingestelde beroep tegen het besluit van 9 februari 2024 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser (NL24.5027).
2. De minister heeft op 10 oktober 2024 een nieuw besluit op de aanvraag genomen. De aanvraag van eiser is met dit nieuwe besluit buiten behandeling gesteld, omdat hij volgens de minister met onbekende bestemming was vertrokken. Het beroep hiertegen is met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 23 januari 2025 gegrond verklaard, het besluit is vernietigd en de minister is nogmaals opgedragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser (NL24.39586).
3. De minister heeft op 28 februari 2025 een nieuw voornemen uitgebracht. Hier heeft eiser op gereageerd met de zienswijze van 25 april 2025.
4. Met het besluit van 29 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister de asielaanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is beslist dat eiser geen verblijfsvergunning regulier krijgt en geen uitstel om medische redenen. Er is een terugreisverbod opgelegd, waarin staat dat eiser onmiddellijk moet vertrekken en eiser heeft een inreisverbod van twee jaar gekregen.
5. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en gelijktijdig een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om de behandeling van het beroep in Nederland te mogen afwachten (kenmerk: NL25.20723).
6. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om de voorlopige voorziening op 15 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde
deelgenomen, evenals tolk S. Assaban. Ook heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Als toehoorder was [A] van Nidos aanwezig.

Asielrelaas van eiser (in essentie weergegeven)

7. Eiser stelt dat hij [eiser] heet, de Algerijnse nationaliteit heeft en is geboren op [2005] . Eiser heeft verklaard dat hij uit Algerije is vertrokken, omdat hij twee keer is benaderd door terroristen, die vroegen met hen mee te vechten in de naam van Allah. Op een dag in mei 2021 was eiser aan het voetballen met vrienden toen een Toyota kwam aanrijden en een vriend werd ontvoerd. Eiser heeft geprobeerd bij de politie te klagen over de terroristen die hem wilden rekruteren, maar de politie deed niets. Vervolgens heeft eiser in juni 2021 Algerije verlaten, omdat hij bang was ook te worden ontvoerd door terroristen. Na eisers vertrek zijn de terroristen nog drie keer bij zijn ouderlijk huis geweest om naar hem te vragen. De vader van eiser heeft toen meegedeeld dat hij er niet was, waarna de terroristen vertrokken. Ook heeft eiser verklaard dat hij is opgeroepen voor militaire dienst.

Bestreden besluit en voornemen (sterk verkort en in essentie)

8. De minister houdt als asielmotieven aan:
9. eisers identiteit (acht de minister ongeloofwaardig) en zijn nationaliteit en herkomst (acht de minister geloofwaardig);
10. dat eiser is opgeroepen voor militaire dienst (acht de minister geloofwaardig);
11. de gestelde problemen met terroristen (acht de minister ongeloofwaardig).
9. De minister beargumenteert waarom volgens hem de door eiser beweerde identiteit en gestelde problemen met terroristen ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft zijn beweerde identiteit niet met documenten onderbouwd en ook niet op een andere manier geloofwaardig gemaakt. Ook stelt de minister dat eiser de beweerde problemen met terroristen niet met documenten heeft onderbouwd, noch op een andere manier geloofwaardig heeft gemaakt. Hierbij benoemt de minister dat eiser op verschillende onderdelen tegenstrijdig, wisselend, summier of bevreemdend heeft verklaard.
10. De wel geloofwaardig geachte asielmotieven maken volgens de minister niet dat sprake is van vluchtelingschap of een reëel risico op ernstige schade. Hierbij gaat de minister specifiek in op de dienstplicht in Algerije. Verder gaat de minister vanwege eisers minderjarigheid (ten tijde van de aanvraag) in op het bijzondere beleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers en vreemdelingen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten.
11. Tot slot noemt de minister apart de belangen van het kind en het opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod van twee jaar.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank zal in het navolgende per onderwerp de door eiser aangevoerde beroepsgronden weergeven. De rechtbank zal het bestreden besluit (waar het voornemen onderdeel van uitmaakt, voor zover het niet afwijkt) beoordelen aan de hand van deze beroepsgronden.
De identiteit van eiser
13. Eiser vindt onvoldoende gemotiveerd waarom zijn nationaliteit en herkomst wel geloofwaardig zijn geacht, maar zijn identiteit niet. Het gaat namelijk in alle gevallen om gegevens die niet met documenten zijn onderbouwd.
14. De rechtbank overweegt dat eisers identiteit een ander gegeven is dan zijn nationaliteit en herkomst. Dat eisers nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn geacht maakt dus niet automatisch dat dit ook voor zijn identiteit geldt. De minister hoeft ook niet te motiveren waarom hij de nationaliteit en herkomst van eiser wel geloofwaardig acht, maar alleen dat de identiteit niet geloofwaardig wordt geacht.
Eiser weerspreekt in de beroepsgronden niet dat hij geen objectief verifieerbare documenten heeft overgelegd om zijn identiteit te onderbouwen. Als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan kan eisers relaas op dit punt, ondanks de afwezigheid van documenten, alsnog geloofwaardig worden geacht (zie voor de voorwaarden artikel 31, zesde lid, onder a tot en met e van de Vreemdelingenwet 2000, de Vw). Belangrijk is in ieder geval dat eiser een oprechte inspanning moet hebben geleverd om zijn aanvraag te staven en dat hij in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. De minister heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om zijn geboorteakte vanuit Algerije naar Nederland te laten komen. Hij heeft immers drieënhalf jaar de tijd gehad om deze op te laten sturen en dit is tot op heden niet gebeurd. Ook heeft de minister mogen tegenwerpen dat eiser verschillend heeft verklaard over zijn identiteitskaart. Op het ene moment verklaart hij de kaart te zijn vergeten (aanmeldgehoor 13 juli 2021, pag. 8) en op het andere moment verklaart hij de kaart in zee te hebben gegooid (aanvullend gehoor 22 augustus 2024, pag. 3). De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden niet slagen.
De beweerde problemen met terroristen
15. Eiser vindt dat zijn verklaringen over de problemen met de terroristische groepering ten onrechte niet geloofwaardig zijn geacht. Allereerst stelt eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn
referentiekader, zijn leeftijd en andere kenmerken zijn niet betrokken. Er mist volgens eiser een deugdelijke motivering over wat concreet van hem verwacht mocht worden bij de verklaringen. Eiser benadrukt dat de minister hem had moeten
confronterenmet vragen over zijn (tegenstrijdige) verklaringen tijdens een persoonlijk gesprek.¹ Dit is niet gebeurd met name niet als het gaat over dat eiser bang was om naar buiten te gaan, maar dit wel deed. Daarnaast vindt eiser dat de minister niet duidelijk is ingegaan op wat in de zienswijze naar voren is gebracht over het
moment van vertrekna de ontvoering van een vriend. De minister beweert dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over
de naamvan de groepering. Zo zou hij op het ene moment hebben meegedeeld dat de groepering geen naam heeft en op het andere moment dat de groepering zichzelf IS zou noemen. De minister verwijst bij dit laatste echter niet naar een paginanummer, zodat onduidelijk is in welk gehoor en op welk moment eiser dit gezegd zou hebben. De minister werpt verder tegen dat eiser niet benoemd heeft wat
het doelwas van de groepering, maar dit heeft hij op verschillende moment wel gedaan. De minister neemt over het
opererenvan de groepering aan, dat de leden zouden willen opgaan in de menigte. Dit is slechts een aanname die niet is gebaseerd op objectieve informatie. Ook vindt eiser dat onduidelijk is
1. Eiser verwijst naar artikel 16 van de Procedurerichtlijn en artikel 17, derde lid, van de Procedurerichtlijn.
waarom de minister meent dat het gegeven dat zijn
neef is vervolgdvanwege terrorisme maakt dat eisers aangifte wel zou worden ingenomen.
16. De rechtbank overweegt over het referentiekader dat tijdens de gehoren rekening is gehouden met eisers leeftijd en (medische) situatie. Zo is gevraagd naar eisers leeftijd, herkomst en opleiding (zie aanmeldgehoor 13 juli 2021, pag. 3, 5, 6). Ook hebben gehoren plaatsgevonden waarbij een medewerker van Nidos of Vluchtelingenwerk Nederland aanwezig was (nader gehoor 22 januari 2024, aanvullend gehoor 30 januari 2024 en aanvullend gehoor 22 augustus 2024). Verder is bij aanvang van verschillende gehoren tegen eiser gezegd dat hij om een pauze kon vragen en dat de hoormedewerker het belangrijk vond dat eiser zich prettig voelde. Ook heeft de gemachtigde van de minister tijdens de zitting verwezen naar verschillende passages uit het voornemen waaruit volgt dat rekening is gehouden met eisers leeftijd, minderjarigheid en persoonlijke ervaringen (zie de brief die tijdens de zitting is overgelegd en is geüpload op 15 augustus 2025). Zo is op pagina 4 van het voornemen van 28 februari 2025 opgenomen dat ondanks dat eiser minderjarig was wel verwacht mocht worden dat hij eerlijk was. Op pagina 5 van het voornemen is vermeld dat van iemand die jarenlang in een bepaalde plaats heeft gewoond verwacht mag worden dat hij meer informatie kan verschaffen. Dit alles maakt dat de beroepsgrond niet slaagt.
16. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Het argument dat eiser hiertoe onvoldoende in de gelegenheid is gesteld tijdens een persoonlijk gesprek wordt niet gevolgd. Er hebben (uitgebreide) gehoren plaatsgevonden op 13 juli 2021, 28 oktober 2023, 22 januari 2024, 30 januari 2024 en 22 augustus 2024. In deze gehoren zijn vragen gesteld over eisers verklaringen. Ook heeft eiser op specifieke onderdelen waarop tegenstrijdigheden zijn geconstateerd kunnen reageren in de gehoren. In het voornemen van 28 februari 2025 is op pagina 4 opgenomen dat eiser heeft verklaard dat hij vaak niet naar buiten durfde te gaan, maar wel gewoon ging voetballen. Eiser kon hier dus nog voor het bestreden besluit op reageren en heeft dit ook gedaan in de zienswijze van 25 april 2025 (pag. 2). De beroepsgrond slaagt niet.
16. Als het gaat over de inhoud van eisers asielrelaas dan werpt de minister tegen dat eisers verklaringen op onderdelen tegenstrijdig, summier en bevreemdend zijn.
Als het gaat over het
moment van vertrekvan eiser uit Algerije dan is van belang dat de minister op pagina 3 van het bestreden besluit heeft opgenomen dat het voornemen op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Dit wordt dus niet meer tegengeworpen. Wel heeft de minister niet ten onrechte tegengeworpen dat eisers verklaring dat
zijn vaderin 2017 is overleden (pagina 9 aanmeldgehoor 13 juli 2021), tegenstrijdig is ten opzichte van andere verklaringen over dat zijn vader op leeftijd is en ziek zou zijn (pag. 17 aanvullend gehoor van 22 augustus 2024). Ook kon de minister het tegenstrijdig achten dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij niet wist door
welke islamitische groeperinghij werd bedreigd en anderzijds dat het om IS zou gaan. Dit laatste is terug te vinden in de gehoren. Eiser heeft het in het aanmeldgehoor van 28 oktober 2023 (pag. 5) over een terroristische organisatie in de Sahara. Op de vraag of deze organisatie een naam heeft antwoordt hij ‘nee’. In het nader gehoor van 22 januari 2024 verklaart eiser dat het gaat om Islamitische Staat (pag. 5). Op de vraag hoe eiser wist dat het leden van IS zijn die zijn vriend hebben ontvoerd antwoordt hij dat er geen andere groepering is en dat zij bekend staan om hun kleding (pag. 5). Verder werpt de minister niet ten onrechte tegen dat eiser summier heeft verklaard, omdat onduidelijk blijft wat
het doelvan de terroristische groepering zou zijn. Eiser verwijst in de
zienswijze (pag. 4) naar het aanvullend gehoor van 22 augustus 2024. Het gaat hierbij om de suggestie van eiser dat de leden van de groepering volgens hem
waarschijnlijkworden gestuurd door de Algerijnse autoriteiten om te vechten tegen de Marokkaanse autoriteiten (pag. 14 aanvullend gehoor). Hiermee blijft eiser vaag. Ook heeft de minister eisers verklaringen over
het opererenvan de groepering bevreemdend kunnen vinden. Het lidmaatschap van de groepering zou strafbaar zijn, maar de leden voeren volgens eiser wel in het openbaar gesprekken om leden te ronselen en kleden zich kenmerkend. Daarnaast heeft de minister het bevreemdend kunnen vinden dat de Algerijnse autoriteiten kennelijk tegen
eisers neefzijn opgetreden (hem hebben vervolgd), maar eisers aangifte niet zouden hebben ingenomen. Het actieve optreden tegen terrorisme enerzijds en de vervolgens gestelde passieve houding ten aanzien van de aangifte, waaruit zou moeten worden opgemaakt dat eiser niet terecht kon bij de autoriteiten, zijn niet goed te rijmen. De rechtbank concludeert dat deze aspecten in onderlinge samenhang bezien maken dat de minister de beweerde problemen van eiser met terroristen niet ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht.
Militaire dienstplicht in Algerije
19. Eiser vindt het niet goed te volgen dat de minister wel aanneemt dat hij een oproep voor militaire dienst heeft ontvangen, maar niet dat hij bij terugkomst ook in militaire dienst moet. Dit is onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast verwijst de minister naar het ambtsbericht van november 2020 om te onderbouwen dat volgens hem dienstplichtweigeraars in Algerije niet consequent worden vervolgd. Dit is volgens eiser een verouderd ambtsbericht dat is gebaseerd op schaarse bronnen, zodat niet aangenomen kan worden dat eiser daadwerkelijk niet wordt vervolgd voor dienstplichtontduiking.
19. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij de militaire dienstplicht moet vervullen en dat hij als gevolg van het weigeren hiervan voor strafvervolging heeft te vrezen. Het wordt weliswaar aannemelijk geacht dat eiser is opgeroepen voor militaire dienst, maar hiermee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de militaire dienstplicht ook moet vervullen bij terugkeer. Zo kan het voorkomen dat er meer mensen zijn die de dienstplicht willen vervullen dan benodigde strijdkrachten. Los daarvan mocht de minister wijzen op het meest recente kort thematisch
ambtsbericht dienstplicht Algerije van november 2020 waarin op de dienstplicht wordt ingegaan. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat de informatie hieruit inmiddels niet meer zou kloppen. Uit het ambtsbericht blijkt niet dat de Algerijnse autoriteiten dienstplichtontduikers consequent vervolgen. Bovendien wordt iemand pas als dienstplichtontduiker aangemerkt als hij twee oproepen heeft genegeerd of ouder is dan 25 jaar. Eiser is jonger dan 25 jaar en heeft niet gesteld of onderbouwd dat hij twee oproepen heeft ontvangen. Eiser voert enkel aan dat niet uitgesloten kan worden dat hij een tweede keer is opgeroepen. Dit is onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
Verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
21. Eiser vindt dat een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit, omdat de minister over het bijzondere buitenschuldbeleid enkel stelt dat eisers verklaringen zijn meegenomen, maar het is niet duidelijk hoe de verklaringen zijn betrokken bij de vaststelling van de individuele belangen van eiser.
22. De rechtbank is met de minister van oordeel dat hij met de verwijzing naar en opsomming van de (tegenstrijdige) verklaringen van eiser in het voornemen een op eiser individueel toegespitste afweging heeft gemaakt en zijn beslissing op dit punt voldoende heeft gemotiveerd.
23. Eiser vindt verder het bestreden besluit gebrekkig, omdat de minister geen volle toets van artikel 8 EVRM heeft uitgevoerd. De minister had in dat geval in de kern moeten toetsen of er privéleven is in de zin van artikel 8 EVRM en of sprake is van inmenging in het privéleven. Ook had de minister dan een belangenafweging moeten uitvoeren. De minister stelt primair echter dat onvoldoende gebleken is dat sprake is van privéleven in de zin van artikel 8 EVRM en dat een verdere toets om deze reden al stokt. De minister wijst er op dat eiser in beroep ook niet is ingegaan op zijn feitelijke situatie, de gronden zijn vooral juridisch van aard. Het blijft hiermee onduidelijk wat eisers privéleven precies inhoudt.
23. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er in het geval van eiser geen sprake is van gezinsleven in Nederland en dat hij enkel een beroep doet op bescherming van zijn privéleven. De enkele mededeling ter zitting dat eiser ondersteund wordt door een jeugdbeschermer en personen van Nidos is daartoe onvoldoende. De rechtbank concludeert dat de minister heeft kunnen tegenwerpen dat onvoldoende gebleken is van privéleven in de zin van artikel 8 EVRM en dat een uitgebreidere toets daarom niet aan de orde is. De beroepsgrond slaagt niet.

Terugkeerbesluit en inreisverbod

25. Ook het terugkeerbesluit en inreisverbod zijn volgens eiser onvoldoende gemotiveerd, omdat niet op de individuele omstandigheden van eiser wordt ingegaan terwijl deze wel in de zienswijze zijn benoemd.
26. De rechtbank overweegt dat de beroepsgronden met betrekking tot het opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod summier zijn. De minister is op eisers individuele omstandigheden ingegaan, in die zin dat is benoemd dat hij adequate opvang heeft in Algerije. Daarbij blijft de minister erbij dat een verblijfsvergunning asiel en regulier terecht zijn afgewezen. Hierdoor blijven het terugkeerbesluit en inreisverbod in stand. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

27. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 september 2025

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.