ECLI:NL:RBDHA:2025:16842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
NL25.38767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Roemeense vreemdeling in Nederland en de afwijzing van het beroep tegen de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Roemeense vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 15 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, eiser, heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 25 augustus 2025 waren eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig, terwijl de gemachtigde van eiser zich had afgemeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de maatregel van bewaring niet heeft betwist, met uitzondering van één grond die geen verband houdt met het risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er geen lichter middel kan worden opgelegd dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft verklaard niet terug te willen naar Roemenië en heeft niet meegewerkt aan een geplande uitzetting. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.38767
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, L. Cosa als tolk en de gemachtigde van de minister. De gemachtigde van eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

1. Eiser is van Roemeense nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1980.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat, behalve de grond onder 4e, die geen verband houdt met een risico op onttrekking aan het toezicht, de overige gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Het lichter middel
4. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser is in maart 2025 vanuit Roemenië naar Nederland gekomen om hier te wonen en te werken. Hij kan alleen vanuit Nederland huisvesting regelen, een arbeidscontract ondertekenen en zich inschrijven. Hij heeft ook meerdere sollicitatiegesprekken gehad bij verschillende (potentiële) werkgevers. Bewaring moet als ultimum remedium gelden, en er had bijvoorbeeld een meldplicht of borgtocht kunnen worden opgelegd.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de hem terecht tegengeworpen gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Bovendien heeft eiser in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij niet terug wil naar Roemenië, omdat hij van mening is dat Roemenië bij Europa hoort en hij zich hier vrij mag bewegen. Ook heeft eiser niet meegewerkt aan de uitzetting die gepland was op 15 augustus 2025. Een lichter middel biedt daarom onvoldoende garantie dat eiser zal terugkeren naar Roemenië. Het betoog van eiser dat hij alleen vanuit Nederland huisvesting kan regelen, een arbeidscontract ondertekenen en zich inschrijven, treft geen doel. Er is immers op 4 augustus 2022 aan eiser een besluit uitgereikt waarin staat dat hij geen rechtmatig verblijf (meer) heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan dit besluit. Eiser is namelijk meerdere keren gedwongen uitgezet, en heeft zijn verblijf in Nederland vervolgens niet daadwerkelijk en effectief beëindigd. Eiser kon er dus van op de hoogte zijn dat hij niet in Nederland mocht zijn om hier werk en een woning te zoeken. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.