ECLI:NL:RBDHA:2025:16849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
NL25.40938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de toepassing van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000

Op 11 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 27 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting was en dat, in het licht van het arrest Adrar van het Hof van Justitie, moest worden beoordeeld of hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een risico op schending van artikel 3 van het EVRM liep. De rechtbank oordeelde echter dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor inbewaringstelling op basis van artikel 59b van de Vw 2000. De minister zou beslissen op de asielaanvraag van eiser, waardoor er geen sprake was van een terugkeerprocedure en het arrest Adrar niet van toepassing was. Eiser betoogde verder dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40938

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N. Birrou),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Zicht op uitzetting en het arrest Adrar
1. Eiser betoogt dat geen zicht op uitzetting bestaat en dat, gelet op het arrest Adrar van het Hof van Justitie, [1] beoordeeld moet worden of eiser bij terugkeer naar zijn land van herkomst een risico op artikel 3 van het EVRM loopt.
1.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Zoals de minister terecht heeft betoogd tijdens de zitting is zicht op uitzetting geen voorwaarde bij de inbewaringstelling op grond van artikel 59b van de Vw 2000. De minister gaat op de asielaanvraag van eiser beslissen en van een terugkeerprocedure is geen sprake. Daarom is het arrest Adrar is niet van toepassing. In dat arrest is namelijk door het Hof geoordeeld dat een nationale rechter die de rechtmatigheid moet toetsen van de inbewaringstelling van een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land met het oog op diens verwijdering ter uitvoering van een definitief terugkeerbesluit, verplicht is om – zo nodig ambtshalve – na te gaan of het beginsel van non-refoulement zich verzet tegen die verwijdering. Er is echter geen sprake van dat eiser wordt verwijderd ter uitvoering van een definitief terugkeerbesluit.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
2. Eiser betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, zoals bijvoorbeeld een meldplicht.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt. Deze gronden zijn niet door eiser betwist. Gelet op het risico op onttrekking heeft de minister terecht gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De minister heeft dit ook voldoende gemotiveerd in het besluit. Daarbij heeft de minister ook alle door eiser aangevoerde omstandigheden voldoende gemotiveerd betrokken.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgrond, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.HvJ 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647.
2.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.