In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 juli 2025, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een faciliterend visum voor kort verblijf, welke door de minister van Buitenlandse Zaken was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister onzorgvuldig had gehandeld door de aanvraag af te wijzen zonder te wachten op de beslissing over een verzoek tot opheffing van een ongewenstverklaring van eiser. Eiser was het niet eens met de afwijzing en had beroep ingesteld. De rechtbank concludeerde dat de minister de aanvraag had moeten doorsturen naar de juiste autoriteiten en dat de afwijzing van het visum niet zorgvuldig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitkomst van de beoordeling van het verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.814,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in bestuursrechtelijke procedures.