ECLI:NL:RBDHA:2025:16866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
09/087288-25, 09/041432-25 (ttz.gev.) en 15/155938-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling, mishandeling en bedreiging met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 12 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, bedreiging en vernieling. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 8 februari en 19 maart 2025 in 's-Gravenhage. De verdachte heeft op 8 februari 2025 [benadeelde 1] mishandeld door deze meermalen in het gezicht te slaan. Op 19 maart 2025 heeft de verdachte [benadeelde 2] mishandeld door deze te duwen en in het gezicht te stompen, en heeft hij deze bedreigd met de dood door te zeggen "I'm gonna fucking kill you". Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de ramen van de woning van [benadeelde 2] vernield. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van 120 dagen opgelegd, waarvan 27 dagen voorwaardelijk. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op het gebruik van drugs. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] beoordeeld, waarbij gedeeltelijke toewijzing van de schadevergoeding heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, en heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf bevolen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/087288-25, 09/041432-25 (ttz.gev.) en 15/155938-19 (tul)
Datum uitspraak: 12 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
Geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
verblijfadres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 29 augustus 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. P. Lootsma, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 09/041432-25 (hierna:dagvaarding I)
hij op of omstreeks 8 februari 2025 te ’s-Gravenhage [benadeelde 1] heeft mishandeld door een of meermalen te slaan tegen het gezicht;
Parketnummer 09/087288-25 (hierna:dagvaarding II)
1. hij op of omstreeks 19 maart 2025 te ’s-Gravenhage [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] te duwen en/of (meermalen) in het gezicht te stompen/slaan;
2. hij op of omstreeks 19 maart 2025 te ’s-Gravenhage [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 2] dreigend de woorden toe te voegen "I'm gonna fucking kill you", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. hij op of omstreeks 19 maart 2025 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk de ramen van de woning (aan de [adres 2] ), een prullenbak en/of twee tafels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van de vernieling van twee tafels (feit 3 van dagvaarding II).
3.2.
Opgave van bewijsmiddelen
Ten aanzien van dagvaarding I:
De rechtbank zal voor het feit op dagvaarding I met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL15002025042324 van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 39). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 augustus 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] , opgemaakt op 8 februari 2025 (p. 5-7).
Ten aanzien van dagvaarding II, onder 1, 2 en 3:
De rechtbank zal voor deze feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL15002025090106, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 97).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 augustus 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , opgemaakt op 19 maart 2025 (p. 6-8).
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder Dagvaarding I en II tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
hij op 8 februari 2025 te ’s-Gravenhage [benadeelde 1] heeft mishandeld door meermalen te slaan tegen het gezicht;
Dagvaarding II
1
hij op 19 maart 2025 te ’s-Gravenhage [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] te duwen en (meermalen) in het gezicht te stompen;
2
hij op 19 maart 2025 te ’s-Gravenhage [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 2] dreigend de woorden toe te voegen "I'm gonna fucking kill you";
3
hij op 19 maart 2025 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk de ramen van de woning (aan de [adres 2] )
eneen prullenbak, die aan [benadeelde 2] toebehoorden heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd in het reclasseringsadvies van 21 augustus 2025, met uitzondering van het contactverbod met [benadeelde 2] , en met dadelijke uitvoerbaarverklaring van deze voorwaarden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de op te leggen straf aangevoerd dat kan worden volstaan met een straf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met daarnaast een voorwaardelijke straf waarbij de bijzondere voorwaarden gesteld worden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod met [benadeelde 2] .
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner en van een bezoeker van zijn ex-partner. De slachtoffers hebben hierbij letsel aan hun gezicht, ribben en lip opgelopen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij bij beide slachtoffers na een conflict geweld heeft toegepast en daarmee inbreuk heeft gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Uit de slachtofferverklaring die namens [benadeelde 1] is afgelegd tijdens de terechtzitting van 29 augustus 2025 blijkt dat hij nog altijd last heeft van zijn lip en daarnaast aan de mishandeling angstgevoelens en een gevoel van onveiligheid heeft overgehouden.
Daarnaast heeft de verdachte zijn ex-partner bedreigd met de dood en heeft hij de ramen van de woning van zijn ex-partner en zijn prullenbak vernield. Het moedwillig vernielen van andermans eigendom getuigt van een gebrek aan respect voor andermans eigendom.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 1 juli 2025 van dr. J. van der Meer, psychiater, waaruit volgt dat bij de verdachte sprake is van een bipolaire I stoornis en stoornissen in het gebruik van cocaïne en ketamine. Tijdens het ten laste gelegde waren deze stoornissen aanwezig en was er sprake van een manisch en psychotisch toestandsbeeld, waardoor zijn inschattingsvermogen en het vermogen om zichzelf te beheersen sterk was aangetast. Gelet hierop wordt geadviseerd om de feiten in een sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater over en is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte zijn toe te rekenen. De rechtbank zal hier rekening mee houden bij de strafoplegging.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 21 augustus 2025, waaruit volgt dat de verdachte zeer recent voorlopige huisvesting, een geldig identiteitsbewijs en betaald werk heeft verkregen. Volgens de reclassering kan er meer stabiliteit in het leven van de verdachte komen als hij langer in zijn voorlopige huisvesting blijft wonen, blijft werken, de behandeling bij [instantie] blijft volgen, zijn middelengebruik onder controle kan houden en zijn depots voor medicatie blijft halen. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld tot hoog. Gelet op de problematiek van de verdachte, adviseert de reclassering bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), contactverbod, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
De op te leggen straf
Gelet op het vorenstaande kan niet worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen. De verdachte heeft zeer recente positieve ontwikkelingen doorgemaakt die nog moeten worden bestendigd. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden met uitzondering van een contactverbod met [benadeelde 2] – verbinden met een proeftijd van twee jaar. De na te melden straf is passend en geboden.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen.
Gelet op de uitgebrachte rapportages en de complexe problematiek van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vorderingen
Dagvaarding I
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Dagvaarding II
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 14.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 4.500,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Dagvaarding I
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van € 400,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige van de vordering.
Dagvaarding II
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 300,00 voor de post ‘Glas venster voordeur’ en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige van de vordering.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
Dagvaarding I
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot vergoeding van immateriële schade dient te worden gematigd, in verband met de door de verdediging gestelde rol van de benadeelde partij [benadeelde 1] ten tijde van het ten laste gelegde.
Dagvaarding II
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade dient te worden gematigd, gelet op de aard van het letsel van de benadeelde partij [benadeelde 2] en het ontbreken van een causaal verband tussen de gevorderde gederfde winst van de woning en de ten laste gelegde feiten. Daarnaast heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover de vordering ziet op de materiële schade gelet op een gebrek aan onderbouwing van de gestelde schadeposten.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Dagvaarding I
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van het dossier en de door de slachtofferhulp ter terechtzitting gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het bewezenverklaarde.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 400,00. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 februari 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .
Dagvaarding II
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten laptop, iPhone 14, divers glaswerk in keuken en Ray Ban zonnebril, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze schade niet rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post die is omschreven als ‘Glas venster voordeur’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post gederfde woningopbrengst, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien aan de benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post letsel, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 21 maart 2025 gevorderd dat de bij parketnummer 15155938-19 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 20 december 2022 voorwaardelijke opgelegde straf van een geldboete ter hoogte van € 250,00, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 21 maart 2025 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde geldboete, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 20 december 2022, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde geen strafbare feiten te plegen, niet heeft nageleefd.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder dagvaarding I en dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
dagvaarding I
ten aanzien van feit 1:
mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
dagvaarding II
mishandeling;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (93 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
27 (ZEVENENTWINTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich uiterlijk binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering Leger des Heils op het adres Binckhorstlaan 287-a te ’s-Gravenhage en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich onder behandeling stelt van [instantie] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De verdachte zal zich gedurende de behandeling houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of een verslechtering van het psychiatrisch ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt.
3. meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
4. zich gedurende de proeftijd inspant om abstinent te blijven van het gebruik verdovende middelen, zowel soft-, hard- als designerdrugs, en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek, te bepalen door de reclassering en zo vaak als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan het Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht
, dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
vordering tot schadevergoeding [benadeelde 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 400,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 februari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 8 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
vordering tot schadevergoeding [benadeelde 2]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding met betrekking tot de posten laptop, iPhone 14, divers glaswerk in de keuken, Ray Ban zonnebril en gederfde woningopbrengst;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding met betrekking tot de posten ‘Glas venster voordeur’ en letsel en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 20 december 2022, gewezen onder parketnummer 15/155938-19, te weten een geldboete van € 250,00 subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H.M. Smelt, voorzitter,
mr. F.M. Guljé, rechter,
mr. G.A. van Essen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.G. Kettenis, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2025.