In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Tunesische eiser. De eiser had op 20 juli 2022 een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 24 april 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De minister achtte de asielmotieven van de eiser, waaronder zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, geloofwaardig, maar de overige motieven, zoals de beweerde gevangenisstraf en seksuele gerichtheid, werden ongeloofwaardig geacht. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 15 augustus 2025 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de minister ten onrechte geen medisch advies had gevraagd over de gezondheidstoestand van de eiser, die kampt met psychische problemen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de minister vernietigd moest worden voor zover het betreft de beslissing over uitstel van vertrek om medische redenen. De rechtbank droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De eiser kreeg een vergoeding van zijn proceskosten van € 1.814,- toegewezen.