ECLI:NL:RBDHA:2025:16868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
NL25.19913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Tunesische eiser afgewezen; rechtbank oordeelt dat minister medisch advies had moeten vragen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Tunesische eiser. De eiser had op 20 juli 2022 een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 24 april 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De minister achtte de asielmotieven van de eiser, waaronder zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, geloofwaardig, maar de overige motieven, zoals de beweerde gevangenisstraf en seksuele gerichtheid, werden ongeloofwaardig geacht. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 15 augustus 2025 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de minister ten onrechte geen medisch advies had gevraagd over de gezondheidstoestand van de eiser, die kampt met psychische problemen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de minister vernietigd moest worden voor zover het betreft de beslissing over uitstel van vertrek om medische redenen. De rechtbank droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De eiser kreeg een vergoeding van zijn proceskosten van € 1.814,- toegewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19913
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.C. Pool),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. W. van Hoof).

Inleiding

1. Eiser heeft op 20 juli 2022 een verblijfsvergunning asiel gevraagd. In dit kader heeft een aanmeldgehoor, nader gehoor en aanvullend gehoor plaatsgevonden. In reactie heeft eiser correcties en aanvullingen opgestuurd.
2. De minister heeft op 11 maart 2025 een voornemen uitgebracht. Hier heeft eiser op gereageerd met de zienswijze van 8 april 2025.
3. Met het besluit van 24 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister de asielaanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is beslist dat eiser geen verblijfsvergunning regulier krijgt en geen uitstel van vertrek om medische redenen. Er is een terugkeerbesluit opgelegd, waarin staat dat eiser onmiddellijk moet vertrekken en eiser heeft een inreisverbod van twee jaar gekregen.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en gelijktijdig een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om de behandeling van het beroep in Nederland te mogen afwachten (kenmerk: NL25.19914).
5. De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2025 en het verzoek om de voorlopige voorziening op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen, evenals tolk S. Assaban. Ook was de gemachtigde van de minister aanwezig.

Asielrelaas van eiser (in essentie weergegeven)

6. Eiser stelt dat hij [eiser] heet, de Tunesische nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] 2005. Eiser zegt dat hij op zijn dertiende ruzie kreeg met zijn vader en stiefmoeder. Zij hebben hem onterecht hebben beschuldigd van diefstal en ongehoorzaamheid. Als gevolg hiervan zou hij zijn opgepakt door de politie en één jaar in jeugddetentie hebben gezeten. In deze periode zou eiser tijdens het douchen met een andere jongen zijn betrapt door een cipier van de gevangenis. De cipier zou eiser hebben gechanteerd en misbruikt. Na de periode in de gevangenis zou eiser hiervan samen met zijn zus aangifte hebben gedaan. Vervolgens zouden mannen naar het huis van eisers zus zijn gekomen en haar hebben bedreigd. Eiser heeft toen het huis van zijn zus verlaten en is op straat gaan zwerven. Op straat zou eiser weer door twee mannen zijn misbruikt. Eiser stelt dat hij aangifte wilde doen, maar dat werd gezegd dat dit niet mogelijk was omdat hij minderjarig was. Een agent zou eiser hebben gezegd dat het beter voor hem was om naar Europa te vertrekken. Tot slot heeft eiser meegedeeld dat hij zich (ook) tot mannen aangetrokken voelt.

Bestreden besluit en voornemen (sterk verkort en in essentie)

7. De minister houdt als asielmotieven aan:
8. eisers identiteit, nationaliteit en herkomst (acht de minister geloofwaardig);
9. gevangenisstraf en daaruit voortvloeiende problemen (acht de minister ongeloofwaardig);
10. eisers seksuele gerichtheid (acht de minister ongeloofwaardig).
8. De minister beargumenteert dat de wel geloofwaardig geachte asielmotieven (eisers identiteit, nationaliteit en herkomst) niet maken dat hij als vluchteling wordt aangemerkt, noch dat een reëel risico op ernstige schade wordt aangenomen. Uit eisers verklaringen blijkt niet dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft en dat hij uit Tunesië komt is op zichzelf niet voldoende om vluchteling te zijn. Daarbij blijkt uit bronnen dat Tunesië over het algemeen wordt gezien als veilig land van herkomst. Hierop gelden uitzonderingen, bijvoorbeeld voor LHBTI’s, journalisten, activisten, politiek opponenten van de premier/regering en in bepaalde gevallen mensen die met strafvervolging te maken krijgen. De minister neemt niet aan dat Tunesië voor eiser persoonlijk niet veilig is, omdat de door hem gestelde problemen niet geloofwaardig worden geacht.
9. De minister onderbouwt waarom de gevangenisstraf en hieruit voortvloeiende problemen volgens hem niet geloofwaardig zijn. Ook acht de minister eisers beweerde seksuele gerichtheid niet geloofwaardig. De verklaringen zijn niet met objectieve documenten onderbouwd en vormen volgens de minister geen samenhangend en aannemelijk geheel.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank zal in het navolgende per onderwerp de door eiser aangevoerde beroepsgronden weergeven. De rechtbank zal het bestreden besluit (waar het voornemen onderdeel van uitmaakt, voor zover het niet afwijkt) beoordelen aan de hand van deze beroepsgronden.
De gevangenisstraf en daaruit voortvloeiende problemen
11. Eiser stelt dat bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn asielrelaas onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader (o.a. leeftijd, minderjarigheid, achtergrond, cultuur, medische situatie). Tijdens de zitting is verduidelijkt dat het tijdens de gehoren goed is gegaan, maar dat het referentiekader niet duidelijk is betrokken bij de besluitvorming. Eiser was tijdens de gebeurtenissen zeer jong en het is niet standaard dat een kind beschikt over de relevante documenten over (jeugd)detentie. Ook nu eiser meerderjarig is kan hij niet aan de documenten komen. Eiser is het er niet mee eens dat hij nu als meerderjarige opeens zou moeten kunnen reconstrueren wat hij als kind heeft meegemaakt. Tijdens de gehoren was eiser nog maar net achttien jaar, hij heeft met zijn beperkte kennis geprobeerd uit te leggen welke procedures hij in Tunesië heeft doorlopen. Inhoudelijk stelt eiser dat de minister er ten onrechte aan voorbij gaat dat er in Tunesië sprake is van lange procedures, juridische inefficiëntie en een gebrek aan capaciteit. Zo blijkt uit een rapport van het US Department of State dat ook bij lichtere vergrijpen sprake kan zijn van langdurige voorlopige hechtenis.
12. De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit blijkt dat eisers referentiekader is betrokken bij de inhoudelijke besluitvorming. De minister verduidelijkt dat eiser niet zozeer wordt tegengeworpen dat hij bepaalde feitelijke kennis mist. In plaats daarvan wordt hem tegengeworpen dat wat hij wel heeft verklaard op onderdelen inconsistent is en niet te rijmen met informatie uit openbare bronnen. Dat een jong kind bijvoorbeeld niet begrijpt hoe een officiële rechtszaak verloopt volgt de minister, maar eiser was meerderjarig toen hij hierover verklaarde. Van een meerderjarige mag worden verwacht dat hij eenduidig kan verklaren. Eiser had daarom kunnen verklaren dat hij het eigenlijk niet zeker wist, in plaats van inconsistent te verklaren (over of er nu wel of niet een rechtszaak is geweest en of hij voor een rechter is geweest of voor een ambtenaar met aan andere functie). De beroepsgrond slaagt niet.
13. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om zijn asielmotieven aannemelijk te maken. Het is tussen partijen niet in geschil dat eiser geen documenten heeft overgelegd, die een onderbouwing vormen voor de beweerde gevangenisstraf en daaruit voortvloeiende problemen. Eiser wijst er hierbij op dat hij ten tijde van de gebeurtenissen erg jong was en de documenten niet had. Daarnaast zou het nu niet mogelijk zijn deze alsnog te verkrijgen, omdat gegevens worden gevraagd die eiser niet heeft (een zaaknummer en identiteitsbewijs). De minister heeft hierover kunnen tegenwerpen dat het aan eiser is om in het bewijs te voorzien, of op zijn minst zijn inspanningen om dit te verkrijgen aannemelijk te maken. De overgelegde screenshots zijn hiertoe onvoldoende.
Als de betrokkene zijn verklaringen niet of niet geheel met documenten kan onderbouwen, dan kunnen deze alsnog geloofwaardig geacht worden als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.1 Van belang is onder meer dat de verklaringen samenhangend en aannemelijk zijn en niet in strijd met algemene en specifieke informatie die relevant is voor de aanvraag. Ook moet de betrokkene in grote lijnen als geloofwaardig kunnen worden beschouwd. De minister heeft het niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht dat eiser een jaar in voorarrest zou hebben gezeten. Deze enkele stelling is niet te rijmen met algemene informatie waar de minister naar verwijst.2 Het ongehoorzaam zijn naar ouders is niet strafbaar en de diefstal zou niet zijn bewezen. Bovendien heeft de minister gemotiveerd dat een diefstal over het algemeen niet als zwaar delict wordt aangemerkt waar iemand in Tunesië een jaar voor in voorarrest kan zitten. Daarnaast was eiser ten tijde van deze gebeurtenis dertien jaar, wat een dergelijk lang voorarrest ook niet aannemelijk maakt. Daar komt bij dat eisers relaas op dit punt niet geheel eenduidig en samenhangend is. Zo heeft de minister gewezen op diverse punten in eisers verklaringen die niet overeenkomen. Eiser heeft verklaard dat hij moest verschijnen voor een rechter (nader gehoor onderaan pag. 7, aanvullend gehoor bovenaan pag. 5), maar op een ander moment verklaart eiser dat hij zijn verhaal niet aan een rechter heeft gedaan maar aan de politie (nader gehoor pagina 29). Eiser was tijdens het nader gehoor meerderjarig en had direct kunnen verklaren dat hij niet op de hoogte was van de functie van de persoon waar hij een gesprek mee had. Ook eisers verklaring over dat hij zou zijn aangeklaagd voor het niet gehoorzamen van zijn ouders kon de minister niet geloofwaardig achten. Dit is namelijk geen strafbaar feit volgens de Tunesische wet. Ook hierover heeft eiser verklaard toen hij al meerderjarig was. De rechtbank concludeert op grond van al het voorgaande in samenhang bezien dat de minister niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser dit asielmotief onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, de Vw
2 US Department of State: 2023 Country Report on Human Right Practices: Tunesia, 23 april 2024.
Eisers seksuele gerichtheid
14. Ook als het gaat over eisers beweerde seksuele gerichtheid dan is van belang dat de minister kenbaar zijn referentiekader betrekt bij de besluitvorming. De minister licht ten onrechte niet toe waarom juist van een persoon met eisers culturele achtergrond, waarin homoseksuele relaties taboe zijn, verwacht kan worden dat hij duidelijke herinneringen heeft aan het moment waarop hij zich aangetrokken voelde tot een andere jongen. Daarnaast vindt eiser dat onvoldoende is gemotiveerd waarom wel kan worden gevolgd dat iemand nog zoekende is naar zijn seksuele gerichtheid, maar dat hem wordt tegengeworpen dat hij hier niet eenduidig over heeft verklaard. Dit laatste hoort juist bij zijn proces en referentiekader. Eiser twijfelt, weet niet welke termen hij moet gebruiken en hoe hij zich moet kwalificeren. Tot slot gaat eiser in op een situatie in Amsterdam. Het was voor hem onduidelijk dat de minister kennelijk tegenwerpt dat hij hierover onvoldoende informatie heeft gegeven (dit bleek niet uit het voornemen). Het was volgens eiser niet zo opmerkelijk dat hij en de man snel seks hadden, omdat het ging om casual seks. In deze context is het vanzelfsprekend dat minder informatie wordt gegeven.
15. De rechtbank overweegt dat het op de weg van eiser ligt om zijn asielmotief aannemelijk te maken. Het toetsingskader in LHBTI-zaken wordt gevormd door Werkinstructie (WI) 2019/17 en rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bij het horen en beslissen moet de minister rekening houden met het referentiekader (opleidingsniveau, leeftijdsfase, cultuur, afkomst, etc.) van de betrokkene en moet de minister in ieder geval de volgende thema’s betrekken: privéleven waaronder familie, vrienden, (voorgaande) relaties en omgeving (1), huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van LHBTI-groepen (2), contact met LHBTI’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie (3) en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst (4). Het zwaartepunt ligt bij het persoonlijke, authentieke verhaal dat een vreemdeling vertelt over en vanuit zijn eigen ervaringen.3 De minister dient daarbij de verklaringen van de betrokkene over de verschillende in WI 2019/17 genoemde thema’s in hun onderlinge samenhang én in het licht van de overige verklaringen en eventueel overgelegd bewijsmateriaal te bezien.4 Als de betrokkene afkomstig is uit een land waar een homoseksuele gerichtheid niet wordt geaccepteerd en misschien zelfs strafbaar is, mag van hem worden verwacht dat hij inzicht kan geven in een denkproces over wat het betekent om anders te zijn dan de maatschappij of wet verlangt en hoe hij daar invulling aan geeft.
3 Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2615.
4 Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.
16. De rechtbank overweegt dat eiser vindt dat de gehoren goed zijn verlopen, maar dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader bij de inhoudelijke besluitvorming. Ook hier is van belang dat de minister niet zozeer tegenwerpt dat eiser bepaalde technische/ procedurele kennis mist, maar wel dat hij toen hij al meerderjarig was tegenstrijdig en ongerijmd heeft verklaard.
Als het gaat over eisers huidige en voorgaande relaties, dan gaat de minister in het voornemen (pag. 12, 13) in op eisers verklaringen over de eerste jongen waar hij gevoelens voor zou hebben gehad ( [naam] ). Op de vraag wat eiser zo leuk vond aan [naam] (meer dan een gewone vriend) antwoordt hij dat hij zich dat niet kan herinneren (aanvullend gehoor pag. 5). De gevoelens van eiser zouden zijn veranderd op het moment dat [naam] bij hem onder de douche stapte, maar op de vraag wat eiser dan zo aantrekkelijk vond aan [naam] kan hij ook geen antwoord geven (aanvullend gehoor pag. 5). De minister heeft daarnaast eisers beweerde ervaring in een Amsterdamse bar ongeloofwaardig kunnen achten. De naam van de jongen uit de bar weet eiser niet. Na enkel vier a vijf minuten zou de voor eiser onbekende jongen zijn geslachtsdeel hebben vastgepakt. Dit gebeurde onverwacht, op een openbare plek, zonder duidelijke voorafgaande signalen (aanvullend gehoor pag. 10).
Daarnaast werpt de minister in het voornemen tegen dat eiser er weliswaar van op de hoogte is dat LHBTI’s vervolgd worden in Tunesië (hij verklaart dat men aldaar drie jaar gevangenisstraf riskeert), maar dat hij voorafgaand aan zijn vertrek niet op de hoogte was van de Nederlandse situatie (nader gehoor pag. 47). Dit terwijl hij al in Tunesië gevoelens zou hebben gehad voor een jongen en in relatie hiermee allerhande problemen zou hebben gehad. Eiser zou zich in Nederland vrij voelen om zichzelf te ontdekken, maar zegt tegelijkertijd dat hij (nog) geen behoefte heeft om deel te nemen aan activiteiten voor LHBTI’s in Nederland (nader gehoor pag. 47, 48). Ook verklaart hij slechts één keer naar een gaybar te zijn geweest. Als het gaat over eisers persoonlijke en authentieke verhaal dan antwoordt eiser op de vraag wat het met hem deed toen hij ontdekte homoseksueel te zijn dat hij dit niet weet en het vergeten is (aanvullend gehoor pag. 7). Dit terwijl het gaat om een ingrijpende gebeurtenis in een land waar homoseksuele relaties taboe zijn. De rechtbank concludeert dat de minister in het voornemen en bestreden besluit de verschillende thema’s voor een beoordeling van LHBTI-zaken heeft betrokken en is ingegaan op eisers authentieke verhaal. De minister heeft op basis van eisers verklaringen niet ten onrechte zijn relaas summier en oppervlakkig geacht en daarom zijn beweerde geaardheid niet geloofwaardig. De beroepsgronden slagen niet.
De afgewezen verblijfsvergunning regulier
17. Eiser stelt dat de minister ambtshalve een volledige toets van zijn situatie aan artikel 8 EVRM had moeten uitvoeren. De minister stelt in het bestreden besluit slechts dat eiser niet voldoet, maar dit is onvoldoende. Ook heeft eiser een bevestiging van de GGZ overgelegd waaruit volgt dat hij bij [verslavingszorg] onder behandeling is vanaf februari 2025. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit niet wordt gevolgd.
18. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er in het geval van eiser geen sprake is van gezinsleven in Nederland en dat hij enkel een beroep doet op bescherming van zijn privéleven. De enkele mededeling ter zitting dat eiser ondersteund wordt door een jeugdbeschermer en het gegeven dat hij een medische behandeling volgt is daartoe onvoldoende. De rechtbank concludeert dat de minister heeft kunnen tegenwerpen dat onvoldoende gebleken is van privéleven in de zin van artikel 8 EVRM en dat een uitgebreidere toets daarom niet aan de orde is. De beroepsgrond slaagt niet.
Eisers medische situatie en artikel 64 van de Vw
19. Eiser stelt dat hij wel inhoudelijke stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij vanaf februari 2025 onder behandeling is van [verslavingszorg] .
20. De rechtbank overweegt dat uit de in het procesdossier aanwezige gegevens blijkt dat eiser al langere tijd kampt met psychische problemen. Zo is er een bericht van 24 maart 2025 van GGZ Centraal waarin staat dat eiser daar in behandeling is geweest van 24 januari 2023 tot en met 21 maart 2025. Hij is destijds aangemeld wegens suïcidaliteit en zelfdestructief gedrag. Als primaire diagnose is een posttraumatische stressstoornis gesteld met als toelichting chronisch complex trauma vanaf de kindertijd. Er is tweemaal gepoogd te starten met traumabehandeling, maar dit leidde tweemaal tot een terugval in middelengebruik. Vanaf januari 2025 is eiser verwezen naar [verslavingszorg] te [plaats] en sinds februari 2025 is hij bij hen in behandeling. Ook heeft eiser in beroep een brief van [verslavingszorg] van 14 augustus 2025 overgelegd waarin staat dat in januari 2025 een intake heeft plaatsgevonden en inmiddels een traject is opgestart voor verslavingsbehandeling. Eiser voert tot op heden met enige regelmaat gesprekken bij [verslavingszorg] . De voorgaande informatie had in ieder geval aanleiding moeten zijn voor de minister om een advies te vragen aan Bureau Medische Advisering (BMA) over de gezondheidstoestand van eiser en of uitstel van vertrek moet worden verleend vanwege medische redenen. De minister heeft dit ten onrechte niet gedaan en moet dit alsnog doen. De beroepsgrond slaagt.
21. De rechtbank stelt vast dat het terugkeerbesluit en inreisverbod gezien het voorgaande geen stand kunnen houden.

Conclusie en gevolgen

22. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is. Eiser krijgt gedeeltelijk gelijk. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het ziet op de beslissing over uitstel van vertrek om medische redenen (artikel 64 van de Vw). Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand. De rechtbank draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De minister moet dus alvorens een nieuw besluit te nemen een BMA advies vragen.
23. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 24 april 2025 voor zover het ziet op de beslissing over uitstel van vertrek om medische redenen;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor het overige in stand blijven;
  • draagt de minister op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 september 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.