ECLI:NL:RBDHA:2025:16869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
09/141533-24 en 22/001835-17 (herroeping v.i. 99/000569-50)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware gewelds- en zedenfeiten met tbs-maatregel en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 15 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige gewelds- en zedenfeiten tegen twee vrouwen, met wie hij samenwoonde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 jaar, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De feiten omvatten onder andere pogingen tot doodslag, zware mishandeling, verkrachting en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat, ondanks het ontbreken van een vastgestelde psychische stoornis door deskundigen, er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte een stoornis had die zijn gedrag beïnvloedde. De rechtbank hechtte geen waarde aan de verklaringen van de slachtoffers dat de seksuele handelingen vrijwillig waren, gezien de aanwezige bewijsmiddelen, waaronder beeldopnames van de gewelds- en seksuele handelingen. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over de vordering van de benadeelde partij en de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 25.311,36, en heeft de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/141533-24 en 22/001835-17 (herroeping v.i. met v.i.-zaaknummer 99/000569-50)
Datum uitspraak: 15 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1980 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 24 juli 2025 (inhoudelijke behandeling en sluiting van het onderzoek), 7 augustus 2025 (heropening van het onderzoek) en 15 september 2025 (sluiting van het onderzoek en uitspraak).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.M. de Vries en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. M. Broere en mr. J. Rokx naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 14 januari 2025 – ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de tekst van de tenlastelegging die als bijlage I aan dit vonnis is gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5, 6 en 7 tenlastegelegde.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – worden ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben namens de verdachte integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Op specifieke standpunten van de raadslieden zal hierna – voor zover relevant – worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feiten ten aanzien van [benadeelde 1] (feiten 1, 2, 5 en 7):
3.4.1.
Feiten 1 en 2: Poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [benadeelde 1] gedurende een langere periode is blootgesteld aan diverse geweldshandelingen die door de verdachte zijn gepleegd. Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat die geweldshandelingen van 22 april 2024 tot en met 24 april 2024 het hevigst zijn geweest. Dit wordt bevestigd door de agenten die [benadeelde 1] op 24 april 2024 zwaargewond in de woning hebben aangetroffen en door de aard, ernst en hoeveelheid van de (potentieel levensbedreigende) letsels die direct daarna in het ziekenhuis bij [benadeelde 1] zijn vastgesteld.
Over het geweld in de periode van 22 april 2024 tot en met 24 april 2024 heeft [benadeelde 1] verklaard dat de verdachte haar hoofd meermaals tegen de muur heeft geslagen en haar herhaaldelijk tegen haar rug heeft getrapt. Ook heeft [benadeelde 1] verklaard dat zij klappen heeft gekregen op haar oren, gezicht, ribben en buik en dat deze met de platte hand, de vuist en door middel van schoppen zijn toegebracht. Dat de verdachte [benadeelde 1] herhaaldelijk met kracht heeft geschopt en geslagen leidt de rechtbank ook af uit de aard, ernst en hoeveelheid van de letsels. Door meermaals fors geweld uit te oefenen op het hoofd én de romp – waarvan algemeen bekend is dat dat kwetsbare delen van het lichaam zijn – alsmede uit de aard, ernst en hoeveelheid van de letsels – zeker wanneer dit in onderlinge samenhang wordt bezien – is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [benadeelde 1] als gevolg van dit geweld zou komen te overlijden en dat de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte die aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard, is niet gebleken. Integendeel, de verdachte heeft in het geheel geen hulp voor [benadeelde 1] ingeschakeld en heeft toen de agenten aan de deur kwamen [benadeelde 1] , terwijl zij levensbedreigend gewond was, onder het bed geduwd en een deken over haar heen gelegd, in een poging te voorkomen dat zij gevonden zou worden en de voor haar noodzakelijke hulp kon krijgen.
De verklaringen van de verdachte dat hij geen weet zou hebben van de aanwezigheid van [benadeelde 1] in de woning, dat hij niet degene is geweest die de letsels aan [benadeelde 1] heeft toegebracht en dat [benadeelde 1] er de dag voor 24 april 2024 nog normaal uitzag en geen letsels had, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig en vindt in het geheel geen steun in het dossier. De rechtbank wijst in dat kader op de forensische bevindingen ten aanzien van de uiteenlopende ouderdom van de letsels, de meldingen waaruit blijkt dat eerder zichtbaar letsel bij [benadeelde 1] is waargenomen en de omstandigheid dat in dezelfde woning een tweede zwaargewonde vrouw ( [benadeelde 2] ) met deels overeenkomende letsels is aangetroffen. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit, een poging tot doodslag van [benadeelde 1] , dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [benadeelde 1] (feit 2 primair), dan wel een poging tot zware mishandeling van [benadeelde 1] (feit 2 subsidiair), dan wel mishandeling van [benadeelde 1] (feit 2 meer subsidiair) in de periode van 15 januari 2024 tot en met 24 april 2024.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen waren de door de verdachte gepleegde geweldshandelingen in de periode van 22 april 2024 tot en met 24 april 2024 dusdanig dat deze waren gericht op het doden van [benadeelde 1] . De rechtbank zal zich voor de beoordeling van feit 2 primair beperken tot de geweldshandelingen en de letsels waarvan kan worden vastgesteld dat die niet zijn toegebracht in de periode van 22 april 2024 tot en met 24 april 2024.
[benadeelde 1] heeft over de geweldshandelingen die voor 22 april 2024 hebben plaatsgevonden verklaard dat de verdachte haar in het toilet meermaals tegen haar ribben heeft geschopt. Deze verklaring wordt ondersteund door de medische informatie waaruit blijkt dat bij [benadeelde 1] (oudere) ribfracturen zijn vastgesteld. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of dit letsel zwaar lichamelijk letsel oplevert in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, nu niet is gebleken dat voor de ribfracturen invasief medisch ingrijpen noodzakelijk was en de herstelperiode van de breuken ingeschat werd op enkele weken tot maanden. De rechtbank acht daarom het onder 2 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. Uit de verklaring van [benadeelde 1] , maar ook uit de vastgestelde ribfracturen, leidt de rechtbank af dat de verdachte met kracht heeft geschopt. Door meerdere keren met kracht tegen de romp – een kwetsbaar deel van het lichaam – te schoppen, bestond een aanmerkelijke kans dat [benadeelde 1] hierdoor zwaar lichamelijk letsel op zou lopen en heeft de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard.
[benadeelde 1] heeft verklaard dat het geweld is begonnen vanaf het moment dat door de verdachte naar [benadeelde 1] beschuldigingen werden geuit over trileitjes die in haar buik zouden zijn geplaatst. Nu kan worden vastgesteld dat het eerste bericht over trileitjes van de verdachte naar [benadeelde 1] dateert van 1 maart 2024, gaat de rechtbank ervan uit dat het schoppen tegen de ribben heeft plaatsgevonden in de periode van 1 maart 2024 tot en met 21 april 2024. De rechtbank acht het onder 2 subsidiair tenlastegelegde, poging tot zware mishandeling van [benadeelde 1] , dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak overige in feit 2 subsidiair genoemde geweldshandelingenDe rechtbank is van oordeel dat de overige in feit 2 subsidiair genoemde geweldshandelingen ofwel onvoldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen ofwel geen poging tot zware mishandeling opleveren zodat de verdachte van die overige geweldshandelingen partieel zal worden vrijgesproken.
3.4.2.
Feit 5: Mishandeling
De rechtbank overweegt dat onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 Sr moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn – zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat – maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam (HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677).
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de haren van [benadeelde 1] door de verdachte volledig zijn afgeschoren. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat [benadeelde 1] dit niet heeft gewild en dat zij hier veel last van heeft gehad. De rechtbank is – anders dan de verdediging – van oordeel dat de verklaringen van [benadeelde 1] ook op dit punt betrouwbaar zijn, nu zij meerdere keren uit eigen beweging heeft verklaard over de negatieve impact die dit op haar heeft gehad. Toen de agenten [benadeelde 1] in de woning aantroffen op 24 april 2024 heeft [benadeelde 1] direct verklaard: “Dit is toch niet normaal meer, kijk zelfs mijn haar is weg”. Ook bij de rechter-commissaris heeft [benadeelde 1] verklaard dat zij er vooral veel last heeft dat haar haren zijn afgeschoren en dat zij als gevolg daarvan een hele tijd met een hoofddoek heeft rondgelopen. Ook heeft zij verklaard dat aan haar is gevraagd of zij uitbehandeld is. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het afscheren van haar haren een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam van [benadeelde 1] heeft veroorzaakt. De verklaring van de verdachte dat [benadeelde 1] haar haren uit solidariteit voor [benadeelde 2] – die ook een kaalgeschoren hoofd had – heeft afgeschoren, acht de rechtbank gelet op het voorgaande, maar ook in het licht van de rest van het dossier, volstrekt onaannemelijk en vindt geen enkele steun in het dossier.
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4.3.
Feit 7: Verkrachting
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat er tussen de verdachte en [benadeelde 1] in ieder geval op twee momenten seksuele handelingen hebben plaatsgevonden die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte door (bedreiging met) geweld en/of een andere feitelijkheid [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van die seksuele handelingen. Volgens [benadeelde 1] is zij daartoe gedwongen en zag zij – kort gezegd – geen mogelijkheid om de seksuele handelingen te weigeren. De verdachte betwist dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden.
Vooropgesteld moet worden dat door een ‘feitelijkheid dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer’ als bedoeld in die bepaling slechts kan sprake zijn als de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn/haar wil heeft ondergaan. Van door een feitelijkheid dwingen als hiervoor bedoeld kan sprake zijn als de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten, of dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of die dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Uit de verklaringen van [benadeelde 1] blijkt dat zij bij de verdachte woonde en dat zij in angst heeft geleefd vanaf het moment dat door de verdachte over bij haar ingebrachte trileitjes werd gesproken. Volgens [benadeelde 1] moesten de dingen gebeuren zoals de verdachte dat wilde en als iets niet naar zijn zin ging gebruikte de verdachte fysiek geweld tegen haar en uitte hij dreigende woorden. Dat er in de periode waarin de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden (ernstig) fysiek geweld tegen [benadeelde 1] is gebruikt, heeft de rechtbank reeds onder 3.4.1. vastgesteld. Ook heeft de rechtbank reeds onder 3.4.2. vastgesteld dat de verdachte de haren van [benadeelde 1] tegen haar wil afgeschoren. [benadeelde 1] heeft ook verklaard dat zij niet vrij was om de woning te verlaten, haar telefoon door de verdachte kapot is gemaakt en het weinige contact dat zij had met personen buiten de woning volledig door de verdachte werd gecontroleerd. Dat er in de betreffende periode op momenten geen contact met [benadeelde 1] kon worden gelegd, wordt bevestigd door de informatie in de politieregistratie van 12 maart 2024. Ook heeft [benadeelde 1] verklaard in de betreffende periode drugs te hebben gebruikt om de pijn niet te voelen, zich niet vrij te hebben gevoeld drugs te weigeren en dat zij niet altijd wist dat haar drugs werden toegediend. Ondersteuning aan de verklaringen van [benadeelde 1] en de situatie in de woning vindt de rechtbank ook in het filmpje van 7 april 2024 waarop [benadeelde 1] meerdere zichtbare verwondingen heeft, verdrietig kijkt en op de vraag van de verdachte wie zijn hoer is antwoordt: “ [verdachte] ”, waarmee ze de verdachte bedoelt. Tot slot ziet de rechtbank ook ondersteuning in een bericht dat [benadeelde 2] op 23 april 2024 aan een onbekende derde persoon heeft gestuurd in het kader van een seksafspraak, inhoudende dat “haar man ook mee wil doen en dat ze sinds kort een huissletje hebben”.
Door voornoemde omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – heeft de verdachte een bedreigende en ongelijkwaardige situatie gecreëerd waarin [benadeelde 1] naar redelijke verwachting geen weerstand kon bieden of zich kon verzetten tegen de seksuele handelingen. De stelling van de verdachte dat [benadeelde 1] de seksuele handelingen zelf wilde en alles in samenspraak met [benadeelde 1] verliep, is in de geschetste omstandigheden volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank acht dan ook het onder 7 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken voor de onderdelen (bedreiging met) geweld. Hoewel kan worden vastgesteld dat in de periode van het seksueel contact ernstig geweld jegens [benadeelde 1] is gebruikt, kan de rechtbank niet vaststellen dat het gepleegde geweld
gericht wasop het bewerkstelligen van seksueel contact. Evenmin kan worden vastgesteld dat bedreigingen met geweld hebben plaatsgevonden
omseksueel contact te bewerkstelligen.
Feiten ten aanzien van [benadeelde 2] (feiten 3, 4 en 6)
3.4.4.
Feit 3: Poging tot doodslag
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [benadeelde 2] in de periode van 17 december 2023 tot en met 24 april 2024 is blootgesteld aan diverse geweldshandelingen die door de verdachte zijn gepleegd. De rechtbank acht – anders dan door de verdediging is betoogd – de verklaringen die [benadeelde 2] hierover heeft afgelegd betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs nu deze worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Haar verklaringen worden immers ondersteund door de verklaringen van [benadeelde 1] , het beeldmateriaal zoals dat door de politie is uitgekeken, bevindingen uit de telefoon van de verdachte, de verschillende letsels die in het ziekenhuis zijn vastgesteld en de forensische duiding van die letsels. Daar komt bij dat in dezelfde woning een tweede vrouw ( [benadeelde 1] ) met deels overeenkomende ernstige letsels is aangetroffen, waarvan de rechtbank reeds onder 3.4.1. heeft geoordeeld dat ook die letsels door de verdachte zijn toegebracht. De lezing van de verdachte dat de letsels bij [benadeelde 2] zijn ontstaan vanwege het herhaaldelijk vallen met de fiets en van de trap, acht de rechtbank gelet op het voorgaande volstrekt onaannemelijk.
Over de precieze geweldshandelingen die hebben plaatsgevonden, heeft [benadeelde 2] verklaard dat ze door de verdachte in haar buik is geslagen met vuisten en handen. Ook heeft [benadeelde 2] verklaard dat de verdachte een getraind bokser is, dat hij haar waarschijnlijk snel heeft willen uitschakelen en meerdere keren heeft ‘bijgebracht’. Voorts blijkt uit de medische informatie dat bij [benadeelde 2] onder meer negen ribfracturen, vochtophopingen in de borstkas, meerdere hoofdwonden en vochtophopingen/bloeduitstortingen in het hoofd zijn geconstateerd. Uit de medische informatie volgt ook dat [benadeelde 2] meerdere (potentieel) levensbedreigende letsels had en dat er een risico op overlijden bestond. Uit de verklaringen van [benadeelde 2] – in samenhang bezien met de aard, ernst, hoeveelheid en locatie van de letsels – leidt de rechtbank af dat de verdachte herhaaldelijk met kracht heeft geslagen op het hoofd en de romp van [benadeelde 2] ; naar algemene ervaringsregels kwetsbare delen van het lichaam. Door aldus te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [benadeelde 2] als gevolg van het gepleegde geweld zou komen te overlijden en heeft hij deze kans bewust aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte die aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard, is de rechtbank niet gebleken. Dat de verdachte – zoals de verdediging stelt – bij uitstek degene was die zich zou hebben bekommerd om het welzijn van [benadeelde 2] , verhoudt zich niet met het herhaaldelijk plegen van ernstig geweld tegen haar, de verschillende wilsbesluiten die daar telkens aan ten grondslag hebben gelegen en het niet inschakelen van professionele medische hulp voor haar.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit, een poging tot doodslag van [benadeelde 2] , dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.5.
Feit 4: Mishandeling
Uit de verklaringen van zowel [benadeelde 2] als [benadeelde 1] blijkt dat de verdachte op verschillende momenten met sigarettenpeuken en een gasaansteker verwondingen heeft aangebracht aan het lichaam en gezicht van [benadeelde 2] . De verklaringen worden – naast dat zij elkaar onderling ondersteunen – eveneens ondersteund door het forensisch geneeskundig onderzoek waaruit volgt dat op het lichaam en het aangezicht van [benadeelde 2] waarschijnlijk littekens van brandwonden met een verschillende genezingsgraad worden waargenomen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe dit handelen dient te worden gekwalificeerd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. In voorkomende gevallen kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan.
De rechtbank stelt vast dat meerdere brandwonden zijn toegebracht aan de buik, onder de knie en in het gelaat van [benadeelde 2] . Nadere informatie over hoe de brandwonden en/of littekens er op termijn uit komen te zien ontbreekt, zodat de rechtbank niet kan vaststellen in welke mate sprake is van eventueel ernstig ontsierende littekens. Evenmin beschikt de rechtbank over informatie dat [benadeelde 2] langdurige pijnklachten heeft ervaren als gevolg van de littekens. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Wel acht zij de onder 4 subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat zij de verdachte partieel zal vrijspreken voor het onderdeel ‘echtgenoot’ nu de verdachte en [benadeelde 2] volgens de wet zijn gescheiden.
3.4.6.
Feit 6: Verkrachting
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen [benadeelde 2] en de verdachte. Dat deze handelingen hebben plaatsgevonden staat op zich niet ter discussie. De verdachte en [benadeelde 2] hebben verklaard dat de seksuele handelingen niet onder dwang hebben plaatsgevonden. De officier van justitie heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat uit de beelden kan worden afgeleid dat wel degelijk sprake is geweest van dwang.
De vraag die de rechtbank dan ook moet beantwoorden is of de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. Ter beantwoording van die vraag heeft de rechtbank acht geslagen op de beelden zoals die door de politie zijn uitgekeken.
Op deze beelden ziet de politie een vrouw met een versufte, verdrietige en/of angstige blik die alleen bewegingen uitvoert wanneer zij daartoe van de verdachte de opdracht krijgt. Zij toont zelf geen enkel initiatief en wordt tijdens verschillende opnames geslagen, geschopt, uitgescholden en gekleineerd. Ook wordt tijdens de opnames door de verdachte gedreigd met het plegen van geweld en zijn bij [benadeelde 2] verschillende letsels zichtbaar over haar hele lichaam. Zo ziet de politie blauwe plekken, korsten en/of verwondingen op het hoofd, de wang, borst, buik, schouder, hals, bil, arm en benen. Ook wordt op de beelden waargenomen dat de verdachte vrijwel continu tegen [benadeelde 2] praat, maar dat [benadeelde 2] hier nauwelijks op reageert.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet uit de gedragingen van [benadeelde 2] worden afgeleid dat zij de seksuele handelingen heeft gewild. Integendeel, uit de lethargische wijze waarop en de omstandigheden waaronder [benadeelde 2] de seksuele handelingen heeft verricht of ondergaan in combinatie bezien met het (ernstige) geweld dat de verdachte zowel tijdens de seksuele handelingen als daarbuiten tegen [benadeelde 2] heeft gepleegd (feiten 3 en 4), leidt de rechtbank af dat de seksuele handelingen er enkel op waren gericht te voorzien in de seksuele behoeftes van de verdachte en onder dwang hebben plaatsgevonden. Daar komt bij dat [benadeelde 2] bij de verdachte woonde en zij zich vanwege die omstandigheid en het tegen haar gepleegde geweld in een kwetsbare positie bevond. Dat [benadeelde 2] heeft verklaard de seksuele handelingen te hebben gewild en dat zij daar geen aangifte van heeft willen doen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. [benadeelde 2] heeft immers ook verklaard dat tijdens de seks geen sprake was van agressie en dat zij tijdens de seks nooit is geslagen of geschopt, terwijl op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat die verklaring aantoonbaar onjuist is.
Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank uit van (in ieder geval) twee momenten waarop de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. De politie heeft immers zowel op de beelden van 14 januari 2024 als op de beelden van 4 april 2024 handelingen waargenomen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam en [benadeelde 2] heeft op beide dagen de seksuele handelingen op de hierboven overwogen wijze en onder dezelfde omstandigheden ondergaan.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat de seksuele handelingen ook gericht waren op de bevrediging van de seksuele behoeften van [benadeelde 2] en deel uitmaakten van een (vrijwillig) rollenspel – mede bezien in het licht van het voorgaande – volstrekt onaannemelijk. Daar komt bij dat de rechtbank uit het dossier afleidt dat de interactie tussen de verdachte en [benadeelde 2] tijdens de seksuele handelingen niet anders was dan buiten de seksuele context. Dat blijkt uit de telefoongesprekken tussen de verdachte en [benadeelde 2] tijdens een eerdere detentie van de verdachte en een gesprek tussen hen in de auto dat door een politieagent in burger is opgevangen waarin verdachte zich agressief, beledigend en kleinerend uit jegens [benadeelde 2] . Ook het feit dat [benadeelde 2] in geen enkele verklaring iets zegt over een rollenspel tijdens de seks draagt bij aan de onaannemelijkheid van de verklaring van de verdachte hieromtrent.
De rechtbank acht het onder 6 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4.7.
Voorwaardelijk verzoek
De raadslieden hebben het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het – kort gezegd – nader onderzoeken van de verklaringen in de bijlagen bij de pleitnota en het laten opstellen van een tijdlijn op basis van de verklaring van de verdachte. De rechtbank acht zich voldoende geïnformeerd en daarom niet noodzakelijk dat het door de raadslieden gevraagde onderzoek zal worden uitgevoerd. Het voorwaardelijk verzoek wordt dan ook afgewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 22 april 2024 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven die [benadeelde 1] (meermalen) tegen het lichaam en het hoofd heeft geslagen en geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van
1 maart2024 tot en met
21april 2024 te Bodegraven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde 1] meermalen tegen het lichaam heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in de periode van 17 december 2023 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde 2] telkens en/of meermalen tegen het lichaam en het hoofd heeft geslagen en/of geschopt en/of op die [benadeelde 2] stomp en/of botsend geweld heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in de periode van 17 december 2023 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, [benadeelde 2] heeft mishandeld door sigaretten tegen die [benadeelde 2] aan te houden en/of een aansteker bij en/of tegen het lichaam en/of het gezicht van die [benadeelde 2] te houden;
5.
hij in de periode van 1 april 2024 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, [benadeelde 1] heeft mishandeld door het haar van die [benadeelde 1] af te scheren, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [benadeelde 1] teweeg heeft gebracht;
6.
hij in de periode van 14 januari 2024 tot en met 4 april 2024 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, meermalen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , te weten:
- het meermalen duwen/brengen/houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde 2] en
- het meermalen brengen van de handen van die [benadeelde 2] naar zijn, verdachtes, penis en het (vervolgens) heen en weer bewegen van de handen van die [benadeelde 2] om zijn, verdachtes, penis,
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit:
- het aannemen van een agressieve en/of dwingende houding en
- het op een dwingende toon instrueren van die [benadeelde 2] welke seksuele handelingen zij moest verrichten en/of wat zij moet doen en/of zeggen en
- het (dreigend) tegen die [benadeelde 2] zeggen: “dan trap ik je zo in je gezicht, je weet dat ik dat doe he“ en “daar staat een straf op he" en “die ga je krijgen als je nuchter bent” en “zuigen slettebak” en ‘opschieten nou stinkhoer” en “ik ga je slaan he” en “ik sleep je aan je oren naar je kankervader en kankermoeder en waar ze bij staan slaat ik jou je ogen dicht” en zit alles niet tegen te houden, pijpen slet” en “je gaat nu gewoon je best doen [benadeelde 2] , geen kankergeintje. Hoor je wat ik je zeg, geen kankergeintje meer he, durf nu niet weer met een kankergeintje te komen, met je kanker daapie. He? Je krijgt van mij een paar stoten, ik kankerstraal je die trap af en gooi je in die sloot” en “je weet dat ik je papieren heb laten tekenen he? Dat je schuld bij mij hebt, dat je van mij bent. Dat is gewoon rechtsgeldig he? Je bent van mij, klaar! Je hebt te doen wat ik zeg. Je hebt over het hele lichaam niks te vertellen, staat er allemaal in” en “er is aan jouw hele kankerlichaam niks van jou” en “hoe vaak heb je hulp al geroepen? Ik denk al zo een, twee, driehonderd, vierhonderd keer toch? Is er ooit iemand gekomen? Nee. Dat zal een reden hebben he, denk je ook niet?” en “ik sla die kankertelefoon kapot op je kop” en “als ik jouw tanden bepaal eruit te trekken dan trek ik jouw tanden eruit mongooltje. Als ik denk jouw oog staat me niet aan, dan haal ik hem eruit, het is niet van jou” en “je krijgt zo kankerklappen als je niet ophoudt”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- het meermalen slaan tegen het hoofd en het lichaam van die [benadeelde 2] en het meermalen trappen/schoppen tegen de rug en/of de romp en/of het lichaam van die [benadeelde 2] en het vastpakken van de buik van die [benadeelde 2] en het schudden van de buik van die [benadeelde 2] en het duwen en knijpen in de buik van die [benadeelde 2] en
- het met kracht naar beneden duwen van het hoofd van die [benadeelde 2] terwijl die [benadeelde 2] zijn, verdachtes, penis in haar mond had en
- het filmen van die ontklede [benadeelde 2] en het filmen van de seksuele handelingen die die [benadeelde 2] hij hem, verdachte, moest verrichten en het filmen van de geweldshandelingen die hij, verdachte, bij die [benadeelde 2] verrichtte en
- het misbruik maken van de kwetsbare positie waarin die [benadeelde 2] zich bevond, doordat hij, verdachte, fysiek en emotioneel overwicht had op die [benadeelde 2] en
- het aldus telkens doen ontstaan van een voor die [benadeelde 2] ongelijkwaardige en bedreigende situatie waartegen die [benadeelde 2] geen weerstand kon bieden en waardoor die [benadeelde 2] zich niet kon verzetten tegen eerdergenoemde seksuele handelingen;
7.
hij in de periode van 1
maart2024 tot en met 23 april 2024 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, meermalen, door een andere feitelijkheid en bedreiging met een andere feitelijkheid, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[benadeelde 1], te weten:
- het duwen/brengen/houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond en/of de vagina van die
[benadeelde 1], en bestaande
dieandere feitelijkheid en bedreiging met een andere feitelijkheid uit:
- het aannemen van een agressieve en dwingende houding en
- het toedienen van verdovende middelen aan die
[benadeelde 1]en
- het in voornoemde periode slaan en trappen/schoppen tegen het hoofd en de romp en het lichaam van die
[benadeelde 1]en het meermalen met het hoofd van die [benadeelde 1] slaan tegen een tafel en het kaalscheren van het hoofd van die
[benadeelde 1]en
- het misbruik maken van de kwetsbare positie waarin die
[benadeelde 1]zich bevond, doordat hij, verdachte fysiek en emotioneel overwicht had op die
[benadeelde 1]en
- het aldus telkens doen ontstaan van een voor die
[benadeelde 1]ongelijkwaardige en/of bedreigende situatie waartegen die
[benadeelde 1]geen weerstand kon bieden en/of waardoor die
[benadeelde 1]zich niet kon verzetten tegen eerdergenoemde seksuele handelingen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negentien jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en de oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging.
De officier van justitie heeft subsidiair gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaar en 4 maanden en de oplegging van een gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel.
De officier van justitie heeft voorts de oplegging gevorderd van een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr voor de duur van drie jaren, inhoudende een contactverbod met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , met een vervangende hechtenis van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een tbs-maatregel niet aan de orde kan zijn, nu een stoornis niet kan worden vastgesteld. De verdediging heeft voorts verzocht ten aanzien van [benadeelde 2] geen contactverbod op te leggen. Tot slot heeft de verdediging verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de in de pleitnota genoemde omstandigheden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Hij heeft op meerdere momenten ernstig geweld tegen beide vrouwen gebruikt, welk geweld heeft geresulteerd in meerdere levensbedreigende letsels bij hen allebei. Hoewel voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat beide vrouwen dringend medische hulp nodig hadden, heeft hij nagelaten de voor hun noodzakelijke hulp in te schakelen. Ten aanzien van [benadeelde 1] geldt zelfs dat de verdachte bewust heeft geprobeerd te voorkomen dat zij die hulp zou krijgen door haar onder het bed te verstoppen toen de politie aan de deur kwam. Ook heeft de verdachte [benadeelde 1] en [benadeelde 2] meerdere malen verkracht. Het behoeft geen nadere toelichting dat deze feiten een ernstige inbreuk hebben gemaakt op hun lichamelijke integriteit. De feiten hebben plaatsgevonden in de woning waar [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en de verdachte samen verbleven; een plek waar de twee vrouwen zich bij uitstek veilig hadden moeten kunnen voelen. Dat deze plek voor [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in het geheel geen veilige plek was, blijkt niet alleen uit het tegen hen gepleegde geweld en de verkrachtingen, maar ook uit de controle die de verdachte op dagelijkse basis over het leven van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft uitgeoefend. Als zij iets niet deden zoals de verdachte dat wilde, had dat direct negatieve gevolgen voor hen. [benadeelde 1] heeft verklaard in constante angst te hebben geleefd. Beide vrouwen werden door de verdachte geïsoleerd van hun omgeving en als minderwaardig behandeld. De verdachte heeft [benadeelde 1] meerdere keren drugs toegediend, haar haren ongewild afgeschoren en gedreigd met persoonlijke gevolgen die [benadeelde 1] ernstig zouden raken. Uit de slachtofferverklaring die ter zitting namens [benadeelde 1] is voorgedragen, is de impact die dit alles op haar heeft gehad, op indringende wijze verwoord.
Hoewel [benadeelde 2] geen uitgebreide verklaring heeft afgelegd over de impact die het handelen van de verdachte op haar heeft gehad, geven de filmpjes die van haar zijn gemaakt een beeld van die periode in haar leven en hoe dit voor haar moet zijn geweest. Met zijn handelen en door de dingen die de verdachte heeft gezegd, heeft hij de suggestie gewekt over het leven en het lichaam van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te kunnen beschikken en daarmee te kunnen doen wat hem goeddunkt. Het gehele dossier geeft een schrikbarend beeld van de intieme terreur waar beide vrouwen een langere periode onder te lijden hebben gehad.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 juni 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor zeer ernstige geweldsfeiten, te weten een poging tot doodslag en een poging tot moord. Ook neemt de rechtbank ten nadele van de verdachte mee dat hij zich ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten, in de proeftijd bevond van een voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft niet willen meewerken aan persoonlijkheidsonderzoeken. Dit heeft ertoe geleid dat hij, na een bevel daartoe van de rechtbank, ter observatie opgenomen is geweest in het Pieter Baan centrum (hierna: PBC) en is onderzocht door een multidisciplinair team. Dit heeft geresulteerd in een Pro Justitia rapportage (hierna: PBC-rapportage), uitgebracht op 17 maart 2025 en ondertekend door de onderzoekers: S.J. Roza (psychiater) en P.G. Smits (klinisch psycholoog).
Uit de PBC-rapportage volgt dat de deskundigen vanwege de weigering van de verdachte en het mede daardoor beperkt gebleven onderzoek geen conclusies kunnen trekken ten aanzien van het al dan niet bestaan van een psychische stoornis bij hem.
De rechtbank stelt voorop dat de rechter in het uiterste geval, slechts met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een stoornis kan komen, ook al kunnen de gedragsdeskundigen op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria en tuchtrechtelijke normen niet tot die conclusie komen. De rechtbank dient voor die vaststelling voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van de verdachte. Daarbij is de toepasselijke maatstraf dat de rechtbank de aanwezigheid van een psychische stoornis
aannemelijkmoet achten. De rechtbank acht in dit kader de volgende informatie van belang.
Uit de PBC-rapportage volgt dat het middelengebruik van de verdachte op jonge leeftijd is begonnen. De verdachte was 8 jaar oud toen hij voor het eerst alcohol dronk en 9 jaar oud toen hij voor het eerst cannabis gebruikte. Uit het strafblad van de verdachte volgt dat de verdachte vanaf 19-jarige leeftijd meerdere keren met justitie in aanraking is gekomen vanwege geweldsfeiten en dat hij in 2004 is veroordeeld voor het rijden onder invloed en het telen van hennep. Vanaf eind 2013 zou de verdachte – samen met zijn ex-vrouw [naam 1] – in toenemende mate speed hebben gebruikt. Volgens [naam 1] zou de verdachte steeds meer last hebben gekregen van waanideeën. Deze wanen gingen, kort samengevat, over seksuele contacten tussen haar en anderen. Na een ruzie hierover zou de verdachte voor het eerst geweld tegen [naam 1] hebben gebruikt. De verdachte zou in 2014 twee tot vier keer per week cannabis gebruiken. In de periode van 9 tot en met 11 februari 2014 maakt de verdachte zich schuldig aan een poging tot doodslag op [naam 1] . Uit het strafdossier van die zaak volgt dat de verdachte heeft verklaard dat hij [naam 1] verdacht van vreemdgaan, daar boos over was, in ‘een soort waas’ raakte en haar vervolgens mishandelde. Later zou de verdachte zijn teruggekomen op die eerdere verklaring en hebben gezegd dat het letsel het gevolg was van SM-sessies die op verzoek van [naam 1] hadden plaatsgevonden. Ook zou de verdachte het aannemelijk hebben gevonden dat hij tijdens de SM-sessies mogelijk te ver was gegaan, omdat hij in die periode veelvuldig speed gebruikte. De verdachte werd voor de poging tot doodslag op [naam 1] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een behandelverplichting bij [instantie] vanwege agressieregulatieproblematiek.
Tijdens zijn detentie vanwege voornoemd feit heeft de verdachte vier keer een positieve urinecontrole op cannabis gehad en heeft de verdachte – ondanks het contactverbod – twee keer contact opgenomen met [naam 1] . Tijdens dezelfde detentie kreeg de verdachte een relatie met [benadeelde 2] . Op 8 maart 2016 werd de verdachte in vrijheid gesteld, waarna de verdachte zich vier dagen later schuldig maakte aan – onder meer – een poging tot moord van de heer [naam 2] . In de Pro Justitiarapportage die in die zaak is opgemaakt staat dat de verdachte heeft verklaard dat hij die avond alcohol en drugs (cocaïne) heeft gebruikt. Er zouden berichten zijn uitgewisseld tussen [naam 2] . en [benadeelde 2] die de aanleiding zouden zijn geweest voor het gepleegde geweld. De verdachte zou [naam 2] . op uiterst geraffineerde wijze onder valse voorwendselen naar de plaats delict hebben gelokt, hem met een mes in zijn nek hebben gestoken en hem hebben geslagen, geschopt, een kopstoot hebben gegeven en hem vervolgens in een ijskoude sloot hebben gegooid, waar hij voor dood werd achtergelaten. De verdachte werd preventief gedetineerd en werd opgenomen in het PBC. De verdachte wilde ook toen niet meewerken aan persoonlijkheidsonderzoeken en werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar.
In zijn detentieperiode van 2017 tot en met 2023 heeft de verdachte wederom meerdere keren positief getest op het gebruik van cannabis en amfetamine en heeft hij meerdere urinecontroles geweigerd. In 2019 zou de verdachte hebben gedacht dat het personeel hem vergiftigd zou hebben. De verdachte zou volgens de arts ‘zeer wantrouwend en achterdochtig’ overkomen. In december 2021 werd het verzoek van de verdachte tot langdurend re-integratieverlof afgewezen door de selectiefunctionaris, omdat het risico op recidive en onttrekking hoog was en er geen psychologisch onderzoek was afgerond. Tweemaal werd door de directeur geadviseerd de voorwaardelijke invrijheidsstelling uit te stellen.
Op 8 mei 2023 werd de verdachte in vrijheid gesteld, waarna in de periode van 17 december 2023 tot en met 24 april 2024 de bewezen verklaarde feiten in de onderhavige zaak hebben plaatsgevonden. Uit de verklaringen van de verdachte, [benadeelde 1] , de broer en de moeder van de verdachte blijkt dat de verdachte in voornoemde periode veelvuldig drugs heeft gebruikt. Ook wordt in deze periode in de woning hennep en een spuit met vermoedelijk heroïne gevonden en test de verdachte bij binnenkomst in de gevangenis positief op het gebruik van opiaten. Voorts komt in de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en de filmpjes van [benadeelde 2] (telkens) terug dat de verdachte in de veronderstelling zou zijn geweest dat er een hoeveelheid trileitjes in de darmen/buik van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zouden zitten en dat deze zouden zijn ingebracht via de plasbuis. Volgens [benadeelde 1] zouden er meerdere keren conflicten zijn ontstaan over deze trileitjes, bijvoorbeeld over hoe de trileitjes in het lichaam van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] terecht waren gekomen en over het niet kunnen verwijderen van de trileitjes. Op één van de filmpjes is ook te zien dat de verdachte de buik van [benadeelde 2] filmt en daarbij herhaaldelijk blijft zeggen “hou op die buik te spannen” en “hou op die buik te reguleren”.
Uit het trajectconsult blijkt dat er aanwijzingen zijn dat psychopathologie een rol kan hebben gespeeld in de totstandkoming van het bewezen verklaarde en dat een onderzoek naar onder meer de agressieregulatie, stoornis in middelengebruik en de persoonlijkheid geïndiceerd wordt geacht. Hoewel de verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan het opstellen van de PBC-rapportage, zien de rapporteurs van het PBC in het politiedossier enkele aanwijzingen voor verhoogde achterdocht of bijzondere overtuigingen vanuit een mogelijk (tijdelijk) gestoorde realiteitstoetsing (zoals de “trileitjes” die in de buik zouden zitten van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ). Volgens de rapporteurs is het mogelijk dat de verdachte onder invloed van middelen, tijdelijke verstoringen in de realiteitstoetsing heeft gehad. Ook zien rapporteurs aanwijzingen voor (een stoornis in) middelengebruik, waarbij wordt opgemerkt dat de verdachte voorgeschreven middelen gebruikt die verslavend kunnen zijn en de geestesgesteldheid kunnen beïnvloeden. Verder wijst de uitgebreide justitiële voorgeschiedenis volgens de rapporteurs op een antisociaal gedragspatroon.
Tot slot geeft de verdachte in het kader van de huidige preventieve detentie (wederom) blijk van argwaan. Zo verdenkt hij de groepsleiding ervan dat zij expres de sport niet laten doorgaan en dat zij de verdachte expres eten geven dat in aanraking is geweest met producten waar hij allergisch voor is. Ook zet de verdachte vraagtekens bij het geheugen en de objectiviteit van de groepsleiding en beticht hij een groepsleider ervan dat hij hem uitlokt seksueel getinte uitspraken te doen.
De rechtbank leidt uit de hiervoor genoemde informatie uit de PBC-rapportage, het trajectconsult, het strafdossier en het strafblad – zeker wanneer deze in onderlinge samenhang worden bezien – een patroon af van middelengebruik, waanideeën en daarop volgend (ernstig) geweld. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat bij de verdachte sprake was van een stoornis toen hij de bewezen verklaarde feiten pleegde. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat deze stoornis van invloed is geweest op het bewezen verklaarde handelen van de verdachte, in die zin dat dit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
De onder 1, 2 subsidiair, 3 primair, 6 en 7 bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat deze feiten zijn gepleegd, terwijl de verdachte in de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een (ander) ernstig geweldsfeit liep, een risico op herhaling. Gelet op de heftigheid van de onderhavige feiten en de omstandigheid dat deze feiten zijn gepleegd nadat de verdachte eerder twee keer onherroepelijk is veroordeeld voor een poging tot doodslag en een poging tot moord, acht de rechtbank het onverantwoord de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Twee eerdere lange gevangenisstraffen hebben de verdachte immers niet van het opnieuw plegen van ernstige geweldsfeiten weerhouden. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist dat aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd. De tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd voor de onder 1, 2 subsidiair, 3 primair, 6 en 7 genoemde misdrijven, welke misdrijven waren gericht tegen en gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de maatregel ingevolge artikel 38e Sr niet in tijd is beperkt.
Naast de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank overweegt dat het wettelijk strafmaximum in deze zaak – met inachtneming van artikel 57 Sr – een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaar, twee maanden en twintig dagen betreft. Gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de ernstige recidive op het gebied van geweldsfeiten acht de rechtbank voornoemde maximale gevangenisstraf in beginsel passend en geboden. De rechtbank betrekt echter in strafmatigende zin dat het bewezen verklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, zoals hiervoor reeds is overwogen. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negentien jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, zal de rechtbank aan de verdachte tevens een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr opleggen. Deze maatregel betreft een contactverbod met [benadeelde 1] voor de duur van drie jaren. Bij elke overtreding zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Door de verdediging is verzocht geen contactverbod op te leggen met [benadeelde 2] . De rechtbank acht echter ook een contactverbod met [benadeelde 2] noodzakelijk ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten. De rechtbank zal daarom aan de verdachte ook een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met [benadeelde 2] , opleggen voor de duur van drie jaren. Bij elke overtreding zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde 38v-maatregelen – zowel jegens [benadeelde 1] als [benadeelde 2] – dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 34.311,36, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 311,36 aan materiële schade en € 34.000,00 aan immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – gelet op de bepleite vrijspraak – primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu deze drie dagen voor de inhoudelijke behandeling is toegestuurd en omvangrijk en complex is.
De verdediging heeft zich meer subsidiair ten aanzien van de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en zich ten aanzien van de immateriële schade op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aanzienlijk dient te worden gematigd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadslieden is de rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding vormt.
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘eigen risico ziektekostenverzekering’ en ‘daggeldvergoeding 7 dagen ziekenhuis’, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. Van de bedoelde aantasting in de persoon “op andere wijze” is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending reeds meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van de onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde feiten en dat de benadeelde partij ook anderszins in haar persoon is aangetast door het psychische leed dat haar is aangedaan door de onder 5 en 7 bewezen verklaarde feiten. Hoewel uit de onderbouwing niet (zonder meer) blijkt dat sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld, brengen de aard en ernst van de normschending naar het oordeel van de rechtbank mee dat de nadelige gevolgen voor [benadeelde 1] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Immers, uit de bewezen verklaarde feiten volgt zonder meer dat de benadeelde partij ernstig is aangetast in haar persoonlijke levenssfeer en persoonlijke vrijheid.
Uit de toelichting op de vordering volgt dat het totaalbedrag aan gevorderde immateriële schade is gebaseerd op de Rotterdamse Schaal en bestaat uit de optelsom van verschillende afzonderlijke bedragen ‘per letsel’. De rechtbank is net als de raadslieden van oordeel dat het maken van een optelsom van de afzonderlijke bedragen per letsel geen passende manier is om het bedrag aan geleden immateriële schade vast te stellen. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 25.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu de vordering voor dat deel onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 25.311,36, bestaande uit € 311,36 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 24 april 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1, 2 subsidiair, 5 en 7 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 25.311,36, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de hond en de telefoon zullen worden onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van de halsband van de hond heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat daarop geen beslissing kan worden genomen nu daarop geen beslag is gelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoon, de hond en diens halsband dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de telefoon
De rechtbank zal de op de beslaglijst genoemde telefoon verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het onder 6 bewezen verklaarde feit is begaan. Immers, de telefoon is gebruikt om seksuele handelingen te filmen die [benadeelde 2] bij de verdachte heeft moeten verrichten en de betreffende filmpjes staan op de telefoon, terwijl het filmen van die handelingen ook als dwangmiddel is opgenomen in het onder 6 bewezen verklaarde feit.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Ten aanzien van de hond
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van enig in artikel 36c Sr bedoeld verband tussen de hond en (één van) de begane feiten zoals hiervóór bewezen verklaard. Ook kan de hond niet dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, een en ander als bedoeld in artikel 36d Sr. Dat maakt onttrekking aan het verkeer in het kader van de onderhavige strafzaak niet mogelijk.
De rechtbank is echter met de officier van justitie van oordeel dat het ongecontroleerde bezit van de hond in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Immers, uit de risicoanalyse die op de hond is uitgevoerd komt naar voren dat sprake is van een ‘onberekenbare onzekere hond’ bij wie het risico van de hond naar personen wordt ingeschat als ‘zeer hoog’. [1] Dit gegeven verzet zich naar het oordeel van de rechtbank tegen teruggave.
De rechtbank zal beslissen dat het beslag voortduurt in het belang van de strafvordering, nu de officier van justitie immers nog de mogelijkheid heeft om op grond van artikel 36b, eerste lid onder 4e, Sr jo. artikel 552f, tweede lid, Sv te vorderen dat de rechtbank de hond bij afzonderlijke beschikking onttrokken aan het verkeer zal verklaren.
Ten aanzien van de halsband
Nu het dossier in het geheel geen aanwijzingen bevat dat beslag is gelegd op de halsband van de hond, zal de rechtbank hierover geen beslissing nemen.

9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering van 3 mei 2024, die ertoe strekt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling onder parketnummer 22/001835-17 (met v.i.-zaaknummer 99/000569-50) dient te worden herroepen wegens het niet naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals blijkt uit de bewezenverklaring van dit vonnis, opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte heeft aldus de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden, niet nageleefd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van de officier van justitie dient te worden toegewezen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen: 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 45, 57, 242 (oud), 287, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 3 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 4 subsidiair:
mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
mishandeling;
ten aanzien van feit 6:
verkrachting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 7:
verkrachting, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
19 (NEGENTIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
3 (DRIE) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1995;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden, waarbij toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon/ bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
3 (DRIE) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 2],
geboren op [geboortedatum 3] 1989;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden, waarbij toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon/ bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] deels toe tot een bedrag van € 25.311,36 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 25.311,36, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 161 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst genoemde voorwerp met voorwerpnummer 3131805, te weten: 1 STK telefoontoestel;
bepaalt dat het beslag op de hond voortduurt in het belang van de strafvordering;
de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling;
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling onder parketnummer 22/001835-17 (met v.i.-zaaknummer 99/000569-50) toe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog geheel door de verdachte moet worden ondergaan, te weten 1217 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. H.M. Braam, voorzitter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.S. Ramlal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 september 2025.
Bijlage I: Tekst tenlastelegging
1.
hij in of omstreeks de periode van 22 april 2024 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven die [benadeelde 1] (meermalen) tegen het lichaam en/of het hoofd heeft geslagen en/of geschopt en/of op die [benadeelde 1] stomp en/of botsend geweld heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2024 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, althans in Nederland, aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere ribfracturen, een vochtophoping in de borstkas, atelectase, een hematothorax, een borstbeenbreuk, een verscheuring van de milt, vervorming van linkeroorschelp, een breuk aan de neus en/of schedeltrauma, heeft toegebracht, door telkens en/of meermalen die [benadeelde 1] tegen het lichaam en/of het hoofd te slaan en/of te schoppen en/of stomp en/of
botsend geweld uit te oefenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2024 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde 1] telkens en/of meermalen tegen het lichaam en/of het hoofd heeft geslagen en/of geschopt en/of stomp en/of botsend geweld heeft uitgeoefend en/of die [benadeelde 1] bij de keel heeft gepakt en/of heeft vastgehouden en/of die [benadeelde 1] heeft laten bijten door een hond en/of met een airsoftwapen op haar te schieten;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2024 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, althans in Nederland [benadeelde 1] heeft mishandeld door telkens en/of meermalen die [benadeelde 1] tegen het lichaam en/of het hoofd te slaan en/of te schoppen en/of stomp en/of botsend geweld uit te oefenen en/of die [benadeelde 1] bij de keel te pakken en vast te houden en/of die [benadeelde 1] te laten bijten door een hond en/of met een airsoftwapen op haar te schieten;
3.
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2023 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde 2] telkens en/of meermalen tegen het lichaam en/of het hoofd heeft geslagen
en/of geschopt en/of op die [benadeelde 2] stomp en/of botsend geweld heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2023 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, althans in Nederland, aan zijn echtgenoot [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ribbreuken, een vochtophoping in de borstkas, breuken aan de doornuitsteeksels van de lendenwervel, trauma capities (subduraal hematoom) en/of een
bloemkooloor, heeft toegebracht, door telkens en/of meermalen die [benadeelde 2] tegen het lichaam en/of het hoofd te slaan en/of te schoppen en/of op die [benadeelde 2] stomp en/of botsend geweld uit te oefenen;
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2023 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn echtgenoot [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde 2] telkens en/of meermalen tegen het lichaam en/of het hoofd heeft geslagen
en/of geschopt en/of stomp en/of botsend geweld heeft uitgeoefend op die [benadeelde 2] ;
4.
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2023 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, althans in Nederland, aan zijn echtgenoot [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden op het lichaam en/of in het gezicht, heeft toegebracht, door (telkens) sigaretten tegen die [benadeelde 2] aan te houden en/of een aansteker bij en/of tegen het lichaam en/of het gezicht van die [benadeelde 2] te houden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2023 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, althans in Nederland, zijn echtgenoot [benadeelde 2] heeft mishandeld door (telkens) sigaretten tegen die [benadeelde 2] aan te houden en/of een aansteker bij en/of tegen het lichaam en/of het gezicht van die [benadeelde 2] te houden;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2024 tot en met 24 april 2024 te Bodegraven, althans in Nederland, [benadeelde 1] heeft mishandeld door het haar van die [benadeelde 1] af te scheren en/of af te knippen, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [benadeelde 1] teweeg heeft gebracht;
6.
hij in of omstreeks de periode van 14 januari 2024 tot en met 4 april 2024 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, althans in Nederland, meermalen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , te weten:
- het meermalen duwen/brengen/houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde 2] en/of
- het meermalen brengen van de handen van die [benadeelde 2] naar zijn, verdachtes, penis en/of het (vervolgens) heen en weer bewegen van de handen van die [benadeelde 2] om zijn, verdachtes, penis,
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit:
- het aannemen van een agressieve en/of dwingende houding en/of
- het op een dwingende toon instrueren van die [benadeelde 2] welke seksuele handelingen zij moest verrichten en/of wat zij moet doen en/of zeggen en/of
- het (dreigend) tegen die [benadeelde 2] zeggen: “dan trap ik je zo in je gezicht, je weet dat ik dat doe he“ en/of “daar staat een straf op he" en/of “die ga je krijgen als je nuchter bent” en/of “zuigen slettebak” en/of ‘opschieten nou stinkhoer” en/of “ik ga je slaan he” en/of “ik sleep je aan je oren naar je kankervader en kankermoeder en waar ze bij staan slaat ik jou je ogen dicht” en/of zit alles niet tegen te houden, pijpen slet” en/of “je gaat nu gewoon je best doen [benadeelde 2] , geen kankergeintje. Hoor je wat ik je zeg, geen kankergeintje meer he, durf nu niet weer met een kankergeintje te komen, met je kanker daapie. He? Je krijgt van mij een
paar stoten, ik kankerstraal je die trap af en gooi je in die sloot” en/of “je weet dat ik je papieren heb laten tekenen he? Dat je schuld bij mij hebt, dat je van mij bent. Dat is gewoon rechtsgeldig he? Je bent van mij, klaar! Je hebt te doen wat ik zeg. Je hebt over het hele lichaam niks te vertellen, staat er allemaal in” en/of “er is aan jouw hele kankerlichaam niks van jou” en/of “hoe vaak heb je hulp al geroepen? Ik denk al zo een, twee, driehonderd, vierhonderd keer toch? Is er ooit iemand gekomen? Nee. Dat zal een reden hebben he, denk je ook niet?” en/of “ik sla die kankertelefoon kapot op je kop” en/of “als ik jouw tanden bepaal eruit te trekken dan trek ik jouw tanden eruit mongooltje. Als ik denk jouw oog
staat me niet aan, dan haal ik hem eruit, het is niet van jou” en/of “je krijgt zo kankerklappen als je niet ophoudt”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- het meermalen slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde 2] en/of het meermalen trappen/schoppen tegen de rug en/of de romp en/of het lichaam van die [benadeelde 2] en/of het vastpakken van de buik van die [benadeelde 2] en/of het schudden van de buik van die [benadeelde 2] en/of het duwen en/of knijpen in de buik van die [benadeelde 2] en/of
- het met kracht naar beneden duwen van het hoofd van die [benadeelde 2] terwijl die [benadeelde 2] zijn, verdachtes, penis in haar mond had en/of
- het filmen van die ontklede [benadeelde 2] en/of het filmen van de seksuele handelingen die die [benadeelde 2] hij hem, verdachte, moest verrichten en/of het filmen van de geweldshandelingen die hij, verdachte, bij die [benadeelde 2] verrichtte en/of
- het misbruik maken van de afhankelijkheidsrelatie van die [benadeelde 2] met hem, verdachte en/of
- het misbruik maken van de kwetsbare positie waarin die [benadeelde 2] zich bevond, doordat hij, verdachte, fysiek en/of emotioneel overwicht had op die [benadeelde 2] en/of
- het aldus telkens doen ontstaan van een voor die [benadeelde 2] ongelijkwaardige en/of bedreigende situatie waartegen die [benadeelde 2] geen weerstand kon bieden en/of waardoor die [benadeelde 2] zich niet kon verzetten tegen eerdergenoemde seksuele handelingen;
7.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 23 april 2024 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, althans in Nederland, meermalen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , te weten:
- het meermalen duwen/brengen/houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond en/of de vagina van die [benadeelde 1] , en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit:
- het aannemen van een agressieve en/of dwingende houding en/of
- het toedienen van een of meerdere verdovende middelen aan die [benadeelde 1] en/of
- het op een dwingende toon instrueren van die [benadeelde 1] welke seksuele handelingen zij moest verrichten en/of wat zij moet doen en/of zeggen en/of
- het in voornoemde periode meermalen slaan en/of trappen/schoppen tegen het hoofd en/of de romp en/of het lichaam van die [benadeelde 1] en/of het meermalen met het hoofd van die [benadeelde 1] slaan tegen een tafel en/of het kaalscheren van het hoofd van die [benadeelde 1] en/of
- het misbruik maken van de afhankelijkheidsrelatie van die [benadeelde 1] met hem, verdachte en/of
- het aldus telkens doen ontstaan van een voor die [benadeelde 1] ongelijkwaardige en/of bedreigende situatie waartegen die [benadeelde 1] geen weerstand kon bieden en/of waardoor die [benadeelde 1] zich niet kon verzetten tegen eerdergenoemde seksuele handelingen.

Voetnoten

1.Een proces-bevindingen, opgemaakt op 15 december 2024 (p.736-737).