ECLI:NL:RBDHA:2025:16887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
NL25.35756
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot vrijheidsbeperking en opvang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster en haar minderjarige zoon. De verzoekster had een derde afwijzende asielaanvraag ingediend, waarna zij en haar zoon geen recht meer hadden op Rva-verstrekkingen en zouden worden overgeplaatst naar een vrijheidsbeperkende gezinslocatie in Gilze. De verzoekster heeft aangevoerd dat deze overplaatsing haar en haar zoon zou benadelen, omdat haar zoon naar school gaat in Gilze en haar partner in Rijen verblijft. Tevens zou het voor haar niet meer mogelijk zijn om bijeenkomsten van lhbti-organisaties te bezoeken. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende spoedeisend belang is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gezinslocatie in Gilze zich op dezelfde locatie bevindt als het asielzoekerscentrum waar zij momenteel verblijven, waardoor de verzoekster haar zoon naar school kan blijven brengen en haar partner kan blijven bezoeken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat verzoekster opnieuw een verzoek kan indienen indien zij in de toekomst naar een andere locatie wordt overgeplaatst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.35756

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , V-nummer: [V-nummer] , verzoekster,

mede ten behoeve van haar minderjarige kind
[naam kind]
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van verzoekster afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.
Verzoekster heeft hiertegen beroep (NL25.35755) ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening (NL25.35756) te treffen.
Bij bericht van 27 augustus 2025 heeft verzoekster verzocht om een spoedige behandeling van haar verzoek om een voorlopige voorziening, omdat zij als gevolg van het bestreden besluit niet meer in aanmerking komt voor opvang op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005).
Bij bericht van 29 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter verweerder verzocht om schriftelijk te kennen te geven of hij zich verzet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Op 2 september 2025 heeft verweerder laten weten dat hij zich verzet tegen toewijzing van het verzoek.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 september 2025 op zitting behandeld. Verzoekster is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verder is verschenen T. Kibuuka, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.
Als gevolg van het bestreden besluit hebben verzoekster en haar zoon geen recht meer op opvang en verstrekkingen op grond van de Rva 2005 en zullen zij worden overgeplaatst naar een vrijheidsbeperkende gezinslocatie in Gilze. Verzoekster heeft (onweersproken) toegelicht dat haar recht op opvang en verstrekkingen op grond van de Rva 2005 weer herleeft als haar verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen. Zij zullen dan niet worden overgeplaatst naar de vrijheidsbeperkende gezinslocatie in Gilze, maar mogen dan blijven in het asielzoekerscentrum van de locatie Gilze waar zij nu verblijven.
2.2.
Verzoekster heeft ter zitting toegelicht waarin haar belang is gelegen om niet te worden overgeplaatst naar de vrijheidsbeperkende gezinslocatie in Gilze. De vrijheidsbeperking houdt in dat zij binnen de gemeentegrens moeten blijven. De minderjarige zoon van verzoekster gaat in Gilze naar school en de partner van verzoekster verblijft in Rijen. Er is een kans aanwezig dat verzoekster op enig moment vanuit de vrijheidsbeperkende gezinslocatie in Gilze zal worden overgeplaatst naar een vrijheidsbeperkende gezinslocatie elders in het land. In dat geval zal haar zoontje niet meer naar zijn school in Gilze kunnen en zal verzoekster haar partner in Rijen niet meer kunnen bezoeken. Verder heeft verzoekster toegelicht dat het voor haar, ook vanuit de locatie Gilze, niet langer mogelijk zal zijn om bijeenkomsten van lhbti-organisaties te bezoeken.
2.3.
De voorzieningenrechter ziet hierin onvoldoende aanleiding om spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb aan te nemen. Uit de overgelegde informatie blijkt dat verzoekster en haar zoontje zullen worden geplaatst in de vrijheidsbeperkende gezinslocatie in Gilze. Deze gezinslocatie bevindt zich op dezelfde locatie als het asielzoekerscentrum waar zij thans verblijven. Dit betekent dat het zoontje van verzoekster naar zijn school in Gilze kan blijven gaan, dat verzoekster haar zoontje naar school kan blijven brengen en dat verzoekster haar partner in Rijen kan blijven bezoeken. De school en de partner bevinden zich namelijk binnen de gemeentegrens van de gemeente Gilze en Rijen. De enkele omstandigheid dat verzoekster geen bijeenkomsten van lhbti-organisaties buiten de gemeentegrens kan bijwonen, acht de voorzieningenrechter onvoldoende gewichtig om een spoedeisend belang aan te nemen. Hierbij komt nog dat verzoekster niet inzichtelijk heeft gemaakt naar welke lhbti-bijeenkomsten buiten de gemeente zij de komende periode dan zou willen gaan en niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze bijeenkomsten niet op afstand kan bijwonen. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat er geen lhbti-bijeenkomsten binnen de gemeentegrens plaatsvinden.
2.4.
Dat er een mogelijkheid bestaat dat verzoekster in de toekomst wordt overgeplaatst naar een andere vrijheidsbeperkende gezinslocatie in Nederland, leidt op dit moment niet tot een ander oordeel over het spoedeisend belang. Dit betreft namelijk een onzekere, toekomstige gebeurtenis. Indien verzoekster op enig moment daadwerkelijk zal worden overgeplaatst naar een vrijheidsbeperkende gezinslocatie elders in het land, kan zij de voorzieningenrechter opnieuw verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusies en gevolgen
3. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening gezien het voorgaande afwijzen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.