ECLI:NL:RBDHA:2025:16929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
NL25.28675
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te hebben, heeft tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 27 juni 2025, hield in dat aan eiser de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding, aangezien de maatregel van bewaring op 9 juli 2025 door de verweerder is opgeheven.

Tijdens de zitting op 10 juli 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de redenen voor de opgelegde maatregel van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel was opgelegd vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou beletten. Eiser heeft betoogd dat de maatregel onrechtmatig was, omdat verweerder niet had gewacht tot hij zijn strafrechtelijke sanctie had uitgezeten.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om voorafgaand aan de bewaring te onderzoeken of er nog openstaande strafrechtelijke vonnissen waren. De rechtbank heeft ook geconcludeerd dat er geen sprake was van onevenredige vertraging aan de zijde van verweerder. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28675

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 9 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.A. Ozdzinska. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Poolse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1984.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
i. heeft te kennen gegeven dat de vreemdeling geen gevolg zal geven aan de verplichting tot
terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onrechtmatig en in strijd met zijn beleid, zoals neergelegd in paragraaf A5/6.13 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, heeft gehandeld door eiser niet eerst zijn strafrechtelijke sanctie uit te laten zitten alvorens hem in vreemdelingenbewaring te stellen. Eiser wijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 24 januari 2023. [1] Ook heeft verweerder niet voldoende voortvarend gehandeld nu verweerder pas op 30 juni 2025 aan het openbaar ministerie heeft gevraagd of er nog openstaande strafrechtelijke vonnissen zijn. De maatregel is dan ook van aanvang aan onrechtmatig, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Uit het beleid als opgenomen in paragraaf A5/6.13 van de Vc 2000 volgt dat indien tijdens de bewaring bekend wordt dat de vreemdeling nog een strafrechtelijk vonnis moet ondergaan, dit vonnis zo snel mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. Verweerder is, anders dan eiser stelt, niet verplicht voorafgaand aan bewaring te onderzoeken of ten aanzien van de vreemdeling nog niet ten uitvoer gelegde vonnissen bestaan. [2] Evenmin volgt uit het beleid de verplichting dat de vreemdeling eerst eventuele strafrechtelijke vonnissen uit moet zitten alvorens de vreemdeling in bewaring te plaatsen. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, maakt dit niet anders.
7. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van onevenredige vertraging aan de zijde van verweerder. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op 30 juni 2025 een brief aan het openbaar ministerie is gestuurd met het verzoek te melden of er beletselen zijn voor uitzetting. Op 4 juli 2025 heeft het openbaar ministerie gereageerd dat eiser nog twee dagen moest uitzitten in verband met openstaande boetes. De bewaring is vervolgens op 9 juli 2025 opgeheven en eiser is aansluitend in strafrechtelijke detentie geplaatst.
Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met zijn voornoemd beleid. De beroepsgrond faalt.
8. Ook anderszins is niet gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bagheri, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:621.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4219.