ECLI:NL:RBDHA:2025:16953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
NL23.32204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Vreemdelingenwet. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet door de minister van Asiel en Migratie. Na het verlenen van een verblijfsvergunning heeft de verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld en het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen.

De rechtbank heeft vervolgens de relevante wetgeving omtrent proceskostenveroordeling in de bestuursrechtelijke context besproken, met name de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister niet tegemoet is gekomen aan het verzoeker in de zin van de Awb, omdat de verlening van de verblijfsvergunning niet gelijkstaat aan een tegemoetkoming in de procedure over artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Hierdoor is er geen basis voor een proceskostenvergoeding.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, met de conclusie dat er geen sprake was van een situatie waarin de minister de tenuitvoerlegging van een bestreden besluit had opgeschort of een maatregel had genomen die verband hield met het verzoek om voorlopige voorziening. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32204

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam]. verzoeker,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. De minister heeft de aanvraag van verzoeker om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) afgewezen.
1.1.
Verzoeker heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Naar aanleiding van het verlenen van een verblijfsvergunning, heeft verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
1.3.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]
1.4.
Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Verzoeker hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift tegemoet is gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. In een voorlopige voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.
Is de minister aan het verzoek tegemoetgekomen?
5. De minister heeft de aanvraag van verzoeker om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw afgewezen. Verzoeker is tegen dit besluit in bezwaar gegaan. Op 11 oktober 2023 heeft verzoeker hangende het bezwaar onderhavig verzoek voorlopige voorziening ingediend. Op 28 augustus 2025 heeft verzoeker het verzoek ingetrokken omdat aan hem een verblijfsvergunning op 26 juli 2024 zou zijn verleend en hij daarom geen belang meer heeft bij de onderhavige procedure. Daarbij heeft hij de voorzieningenrechter verzocht de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
5.1.
Het besluit van de minister om verzoeker een verblijfsvergunning te verlenen, staat los van het besluit dat moet worden genomen op het bezwaar van verzoeker over de toepassing van artikel 64 van de Vw. De procedure om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw kan niet leiden tot toekenning van een verblijfsvergunning. Met het verlenen van een verblijfsvergunning, is de minister derhalve niet aan verzoeker tegemoetgekomen in de procedure over de toepassing van artikel 64 van de Vw en is geen sprake van een situatie waarin de minister de tenuitvoerlegging van een bestreden besluit voorlopig heeft opgeschort, dan wel een maatregel heeft genomen waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.
5.2.
Er is geen sprake van een tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten daarom af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:84, vijfde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).