ECLI:NL:RBDHA:2025:16953
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Vreemdelingenwet. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet door de minister van Asiel en Migratie. Na het verlenen van een verblijfsvergunning heeft de verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld en het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen.
De rechtbank heeft vervolgens de relevante wetgeving omtrent proceskostenveroordeling in de bestuursrechtelijke context besproken, met name de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister niet tegemoet is gekomen aan het verzoeker in de zin van de Awb, omdat de verlening van de verblijfsvergunning niet gelijkstaat aan een tegemoetkoming in de procedure over artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Hierdoor is er geen basis voor een proceskostenvergoeding.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, met de conclusie dat er geen sprake was van een situatie waarin de minister de tenuitvoerlegging van een bestreden besluit had opgeschort of een maatregel had genomen die verband hield met het verzoek om voorlopige voorziening. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.