ECLI:NL:RBDHA:2025:16956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
AWB 25/14180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek tot opheffing inreisverbod

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 15 september 2025, gaat het om een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek tot opheffing van het inreisverbod dat op 8 januari 2018 is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en heeft het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht toegewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De minister had de beslissing moeten nemen binnen de termijn die begon op 17 januari 2025, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Indien de minister dit niet doet, is hij een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er 42 dagen zijn verstreken sinds de minister in gebreke is gesteld. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 453,50, die de minister moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/14180

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2025 in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: P.F. Eppelin Ugarte),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op het verzoek tot opheffing van het aan eiser opgelegde inreisverbod van 8 januari 2018.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]
1.2.
Eiser heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Het verzoek is ingediend op 17 januari 2025. De minister heeft in de brief van
6 februari 2025 laten weten dat de beslistermijn is begonnen op 17 januari 2025 en dat hij uiterlijk op 14 maart 2025 een beslissing zou nemen. Eiser heeft de minister op 7 juni 2025, door de minister ontvangen op 19 juni 2025, in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek. [2]
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
4. Omdat de minister nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. In principe moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. [3] In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank een andere termijn geven. [4] De minister heeft geen verweerschrift ingediend en heeft dan ook geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen twee weken op het verzoek moet beslissen.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
5. Eiser heeft gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op het verzoek neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [5]
Is de minister een bestuurlijke dwangsom verschuldigd?
6. Eiser heeft gevraagd de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank zal de bestuurlijke dwangsom vaststellen op het maximale bedrag van € 1.442,- [6] Er zijn namelijk 42 dagen verstreken, vanaf het moment dat de minister een dwangsom is verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit moet nemen op het verzoek. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eiser een dwangsom verschuldigd. De minister moet ook de maximale bestuurlijke dwangsom aan eiser betalen.
8. De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [7]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op het verzoek bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de hoogt van de door de minister aan eiser verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb,
4.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
6.Artikel 4:17 van de Awb.
7.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.