ECLI:NL:RBDHA:2025:16989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
NL25.30917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag onder Dublinverordening

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. S.R. Nohar, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 27 september 2023 een asielaanvraag ingediend, maar de minister heeft niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag vanaf de datum van de Eurodac-treffer, die op dezelfde dag plaatsvond. De minister had uiterlijk op 27 december 2024 moeten beslissen, maar heeft deze termijn met negen maanden verlengd zonder tijdig een besluit te nemen.

Eiser heeft de minister op 24 juni 2025 in gebreke gesteld, wat tijdig was. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald, tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman en is openbaar gemaakt op 22 augustus 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.30917
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S.R. Nohar),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser gegrond?
3. De minister dient uiterlijk zes maanden na ontvangst van een asielaanvraag een beschikking te geven.3 Indien de minister onderzoekt of de aanvraag niet in behandeling dient te worden genomen,4 vangt de zes-maanden-termijn aan op het moment waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.5
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Artikel 30 van de Vw.
5 Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
4. Eiser heeft op 27 september 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Op diezelfde datum blijkt uit een Eurodac-treffer dat eiser in Duitsland en Italië is geregistreerd vanwege een aanvraag voor internationale bescherming. Op 14 november 2023 heeft de minister Duitsland verzocht om eiser terug te nemen.6 De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek afgewezen op 17 november 2023.
5. De minister had op grond van artikel 23 lid 2 van de Dublinverordening uiterlijk binnen twee maanden na de Eurodac-treffer nog een verzoek tot terugname aan Italië kunnen toezenden. Dit heeft de minister niet gedaan. De minister is daarom verantwoordelijk vanaf 27 september 2023. In beginsel geldt dat de beslistermijn zes maanden is.7 De minister heeft deze termijn onder toepassing van WBV 2023/38 met negen maanden verlengd. Dit zou betekenen dat de minister uiterlijk op 27 december 2024 op de aanvraag had moeten beslissen.
6. Eiser heeft de minister op 24 juni 2025 in gebreke gesteld. Dat is hoe dan ook tijdig geweest, ongeacht de vraag over de rechtmatigheid van WBV 2023/3.9 Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
7. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.10 In deze zaak is dit aan de orde.
8. Bij het bepalen van een passende nadere beslistermijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij houdt zij rekening met het belang van zowel snelle als zorgvuldige besluitvorming.11 Dat de beslistermijn van 21 maanden waarbinnen de behandelingsprocedure dient te worden afgerond in dit geval is overschreden,12 is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser in deze zaak nog niet is gehoord omtrent zijn asielmotieven.
9. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
10. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hanteren.13 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister
6 Artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening.
7 Artikel 42, eerste lid, van de Vw.
8 Staatscourant van 8 februari 2023, nr. 3235.
9 Zie ECLI:EU:C:2025:326.
10 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
11 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
12 Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU).
13 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-
een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
11. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
12. Met ingang van 15 april 2025 zijn in vreemdelingenzaken de wettelijke bepalingen met betrekking tot de bestuurlijke dwangsom niet meer van kracht.14 Dit is slechts anders als de minister vóór 15 april 2025 niet tijdig heeft beslist én de minister eveneens vóór die datum in gebreke is gesteld. Deze omstandigheid doet zich in deze zaak niet voor. De rechtbank kan de hoogte van de verbeurde dwangsom daarom niet vaststellen.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier.
dwangsom.aspx.
14 Stb. 2025, 96.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.