Overwegingen
1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
2. Voor aanvragen die zijn ingediend vóór 28 maart 2025 geldt een beslistermijn van 90 dagen na indiening daarvan. De minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste drie maanden.3
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen
1. Zaaknummer NL24.33199.
2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 2u, eerste lid, van de Vw, zoals dat gold vóór 28 maart 2025, in samenhang met artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.4
Is het beroep van eiseres ontvankelijk?
4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 18 oktober 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.5 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiseres dus ontvankelijk.
Is het beroep van eiseres gegrond?
5. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
6. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.6 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.7 Dit is in deze zaak aan de orde.
7. De minister heeft op 18 augustus 2025 een verweerschrift ingediend. De minister heeft aangegeven dat de aanvraag van eiseres inmiddels is toegewezen aan een behandelaar en dat hij per brief van 17 juni 2025 herstel verzuim heeft geboden. Op 1 juli 2025 heeft eiseres gereageerd en de minister heeft vervolgens op 15 juli 2025 aanvullend herstel verzuim geboden. De minister heeft de gevraagde informatie nog niet ontvangen. De minister is voornemens om nader onderzoek, in de vorm van een DNA-onderzoek, en mogelijk ook in de vorm van een gehoor, te verrichten. De minister verzoekt de rechtbank, onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 20238 een termijn van zestien weken op te leggen na ontvangst van reactie op het herstel verzuim.
8. De rechtbank stelt vast dat tussen het moment van de aanvraag en het moment waarop de aanvraag door de minister in juni 2025 ter hand is genomen een periode lag van bijna 22 maanden. Eiseres zag zich hierdoor genoodzaakt nu voor de derde keer een beroep wegens niet tijdig beslissen in te dienen.9 De minister heeft er voor gekozen de eerder door de rechtbank gegeven termijnen te negeren en de door de rechtbank opgelegde dwangsommen te laten vollopen. Die keuze ontslaat hem niet van de verplichting zo spoedig mogelijk te beslissen. Omdat de minister in zijn verweerschrift heeft meegedeeld nader onderzoek te doen zal de rechtbank ondanks het lange tijdverloop tot nu toe, gelet op de vereiste zorgvuldigheid, een langere termijn dan (de ook door eiseres gevraagde) twee weken geven. De rechtbank past daarbij de uitgangspunten van de door de minister aangehaalde uitspraak
4 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9 De rechtbank heeft eerder op 21 maart 2024 (zaaknummer NL24.7088) en 18 oktober 2024, voornoemd, uitspraak gedaan over het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
toe.10 De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister een besluit op de aanvraag van eiseres moet nemen binnen een termijn van zestien weken vanaf de datum waarop is meegedeeld dat nader onderzoek wordt verricht. De rechtbank stelt vast dat die mededeling is gedaan in het verweerschrift van 18 augustus 2025. De minister moet uiterlijk op 9 december 2025 een besluit op de aanvraag bekend maken.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
9. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hanteren.11 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
10. Eiseres heeft de rechtbank verzocht de minister te veroordelen tot betaling van de volledige bestuurlijke dwangsom van € 1.442,-. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. Eiseres heeft in haar eerste beroep ook om een bestuurlijke dwangsom verzocht. In de uitspraak van 21 maart 2024 is door de bestuursrechter de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 857,-. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de (bestuurlijke) dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. In het geval dat aan – zoals in deze zaak – een eerdere, door de rechtbank bepaalde, beslistermijn geen gevolg wordt gegeven is de betreffende partij van rechtswege in verzuim. De wetgever heeft er niet in voorzien dat in dat geval opnieuw een (resterende) bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank zal de bestuurlijke dwangsom in deze zaak dan ook niet vaststellen.
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat de minister binnen de onder 8. genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
11 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.