ECLI:NL:RBDHA:2025:17008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
NL24.13473 en NL24.13475
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van rechtmatig verblijf van Unieburgers in Nederland en afwijzing van aanvraag verklaring van inschrijving

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 september 2025, zijn eisers, een echtpaar van Bulgaarse nationaliteit, in beroep gegaan tegen de vaststelling dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft gehad als gemeenschapsonderdaan en de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een verklaring van inschrijving voor burgers van de Unie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie terecht heeft geoordeeld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf op basis van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank concludeert dat eiser niet kan worden aangemerkt als economisch actieve gemeenschapsonderdaan, omdat hij niet kan aantonen dat hij arbeid heeft verricht of dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt. Evenzo is eiseres niet aangemerkt als economisch inactieve gemeenschapsonderdaan, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor afgifte van de gevraagde verklaring. De rechtbank heeft de belangenafweging van de minister, waarbij het belang van de Nederlandse staat om een restrictief toelatingsbeleid te voeren zwaarder weegt dan het belang van eisers om in Nederland te verblijven, onderschreven. De beroepen zijn ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere besluiten in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.13473 en NL24.13475

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] ,V-nummer: [V-nummer 1] , eiser en
[naam eiseres], V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres (hierna tezamen: eisers),
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. N.F. van der Gouw).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend tegen de vaststelling dat hij geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en over het beroep dat eiseres heeft ingediend tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verklaring van inschrijving voor burgers van de Unie. Eisers zijn het niet eens met die vaststelling respectievelijk afwijzing. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of hun beroepen gegrond zijn.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder voormelde vaststelling met betrekking tot eiser terecht heeft gedaan en dat de aanvraag van eiseres terecht is afgewezen. Eisers krijgen dus geen gelijk en de beroepen zijn dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de bestreden besluiten. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Bij besluit van 17 augustus 2023 (primair besluit I) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft gehad als gemeenschapsonderdaan op grond van artikel 8.12 van het Vb. Bij afzonderlijk besluit van die datum (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verklaring van inschrijving voor burgers van de Unie afgewezen. Met het bestreden besluit I van 27 februari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het primaire besluit I gebleven. Met het bestreden besluit II van 27 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het primaire besluit II gebleven.
2.1.
Eisers hebben beroepen ingesteld tegen de bestreden besluiten. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. F. Uzumcu die heeft waargenomen voor eisers’ gemachtigde, D.V. Dimitrova als tolk en de gemachtigde van verweerder.

(Totstandkoming van) de besluiten

3.1.
Eisers hebben de Bulgaarse nationaliteit en zijn geboren op [geboortedatum 1] 1963, respectievelijk [geboortedatum 2] 1963. Eisers zijn getrouwd en eiser stond van 15 april 2011 tot 17 december 2015 en laatstelijk vanaf 19 februari 2021 ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP). In de tussentijd stond eiser geregistreerd als niet-ingezetene (RNI) in de BRP. Eiseres stond laatstelijk vanaf 20 juni 2022 ingeschreven in de BRP. Van 30 april 2015 tot 20 juni 2022 stond eiseres geregistreerd als RNI. Eisers hebben drie meerderjarige kinderen in Nederland wonen en vijf kleinkinderen. Eiser ontving sinds 14 april 2022 een bijstandsuitkering in het kader van de Participatiewet (Pw-uitkering) op grond van de kostendelersnorm. Naar aanleiding van een melding van de gemeente daarover, is een onderzoek gestart naar het rechtmatig verblijf van eiser. Op 27 oktober 2022 heeft eiseres een verklaring van inschrijving voor burgers van de Unie aangevraagd. Met ingang van 17 augustus 2023 is de Pw-uitkering van eiser beëindigd door de gemeente. Eiser ontvangt inmiddels -en in ieder geval vanaf december 2024- wederom een Pw-uitkering.
3.2.
Aan het bestreden besluit I legt verweerder ten grondslag dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vb. Er is namelijk niet gebleken dat eiser werknemer dan wel werkzoekende als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb is geweest. Evenmin is gebleken dat eiser voor zichzelf (en zijn gezin) over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt, zoals bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb. Dit betekent dat eiser in Nederland geen verblijfsrechten kan ontlenen aan zijn status als gemeenschapsonderdaan. De belangenafweging die is uitgevoerd in het kader van de verwijderingsmaatregel valt in het nadeel van eiser uit. Het belang van de Nederlandse staat om eiser te verwijderen weegt namelijk zwaarder dan het belang van eiser om in Nederland te mogen blijven, aldus verweerder. In het bestreden besluit I heeft verweerder onderkent dat eiser in Nederland met zijn echtgenote en meerderjarige kinderen rechtens te beschermen familie- en gezinsleven heeft op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) alsmede privéleven, maar de belangen van de Nederlandse staat om eiser op grond daarvan geen voortgezet verblijf toe te staan, wegen zwaarder dan die van eiser om in Nederland te mogen blijven. Artikel 8 van het EVRM noopt dus niet tot het toestaan van verblijf van eiser in Nederland.
Aan het bestreden besluit II legt verweerder ten grondslag dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor afgifte van de gevraagde verklaring. Niet is gebleken dat eiseres rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft. Zij kan niet als economisch actieve en niet als economisch inactieve gemeenschapsonderdaan worden aangemerkt. Hoewel eiseres familie-en gezinsleven alsmede privéleven in Nederland heeft, leidt de belangenafweging evenmin tot de conclusie dat haar verblijf in Nederland op grond van artikel 8 van het EVRM moet worden toegestaan.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden ten aanzien van eiser en eiseres gelijkluidend zijn. De rechtbank ziet daarom aanleiding om deze gezamenlijk te bespreken. Waar nodig zal de rechtbank nader ingaan op de specifieke situatie van eiser en eiseres.
Zijn eisers aan te merken als economisch actieve gemeenschapsonderdanen?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers terecht niet heeft aangemerkt als economisch actieve gemeenschapsonderdanen. Immers, niet is gebleken dat zij arbeid hebben verricht, noch dat zij werk zoeken en een reële kans op werk hebben. Eiser heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij in het kader van zijn Pw-uitkering op dit moment werkzaam is bij een schoonmaakbedrijf via een leer- en werktraject van Stroomopwaarts en dat de inkomsten uit arbeid die hij daarmee verdient, meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor zover eiser daarmee heeft willen betogen dat hij alsnog als economisch actieve gemeenschapsonderdaan dient te worden aangemerkt, stelt de rechtbank allereerst vast dat de door eiser overgelegde stukken zien op een periode van na het bestreden besluit, terwijl het bestreden besluit ter toetsing aan de rechtbank voorligt. Reeds daarom kan deze stelling en de door eiser overgelegde stukken hem niet baten. Geheel ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat uit deze stukken uitsluitend blijkt dat eiser een leer- en werktraject volgt om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Dit zijn, zoals eiser heeft toegelicht, gesubsidieerde werkzaamheden. Verweerder heeft in dat kader terecht opgemerkt dat daarmee geen sprake is van het verrichten van reële en daadwerkelijke arbeid met een economische waarde. Evenmin heeft eiser daarmee aannemelijk gemaakt dat hij reeds daarom als werkzoekende zou moeten worden aangemerkt.
Stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eisers niet kunnen worden aangemerkt als economisch inactieve gemeenschapsonderdanen?
6. Eisers betogen dat zij dienen te worden aangemerkt als economisch inactieve gemeenschapsonderdanen. In dit kader stellen zij dat zij woonachtig zijn bij hun zoon [persoon A] ( [voornaam persoon A] ) en dat hij voorziet in hun levensonderhoud. Ter onderbouwing van deze stelling hebben eisers een toestemmingsverklaring van [voornaam persoon A] aan verweerder overgelegd waarin staat dat [voornaam persoon A] financieel garant wil staan voor eisers voor de duur van hun verblijf in Nederland. Tevens hebben eisers een voorlopige belastingaangifte over het jaar 2022 van [voornaam persoon A] overgelegd en een paar kwartaal-aangiften van [voornaam persoon A] over het jaar 2023.
6.1.
Op grond van artikel 7 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, heeft iedere Unieburger het recht om meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven indien hij - als één van de voorwaarden - voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel van het gastland. Dit is geïmplementeerd in artikel 8.12 van het Vb. Eiser is bij brief van 15 december 2022 verzocht om nader te onderbouwen dat hij hieraan voldoet. Eiser heeft niet gereageerd. In bezwaar hebben eisers een voorlopige belastingaangifte over het jaar 2022 van [voornaam persoon A] , bij wie zij staan ingeschreven, overgelegd, en een paar kwartaal-aangiften van [voornaam persoon A] over het jaar 2023 overgelegd. Deze door eisers overgelegde stukken heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende geacht om aan te tonen dat er voldoende middelen van bestaan waren binnen het gezin in de betreffende periode. Verweerder heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat geen definitieve belastingaanslag van de Nederlandse Belastingdienst over het jaar 2022 is overgelegd en dat onbetwist is gesteld dat uit voorlopige belastingaangiften niet kan worden herleid welke de fiscaal definitief aangeslagen netto gegenereerde winst uit de onderneming van [voornaam persoon A] is in 2022. Daarnaast heeft verweerder onbetwist gesteld dat uit de door eisers overgelegde kwartaal-aangiften 2023 niet kan worden herleid wat de netto gegenereerde winst uit de onderneming van [voornaam persoon A] in 2023 is. Overigens blijkt uit het feit dat aan eiser een uitkering op grond van de Pw is toegekend met ingang van 14 april 2022 ook dat er onvoldoende inkomsten waren voor het gezin. De omstandigheid dat de gemeente de Pw-uitkering met ingang van 17 augustus 2023 heeft beëindigd, maakt het voorgaande niet anders. Uit de beëindigingsbeschikking blijkt immers dat de reden van beëindiging is gelegen in de omstandigheid dat eiser geen rechtmatig verblijf meer had en niet in de omstandigheid dat hij vanaf die datum weer over voldoende middelen van bestaan zou beschikken.
6.2.
De onder 6. weergegeven beroepsgrond faalt.
Zijn de bestreden besluiten in strijd met artikel 8 van het EVRM?
7. Eisers betogen dat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM. In dit kader voeren zij aan dat zij reeds een geruime periode woonachtig zijn in Nederland en hier te lande een bestaan en sociale omgeving hebben opgebouwd. Eisers stellen ook dat zij geen banden meer hebben met hun thuisland, dat zij voor hun levensonderhoud geheel afhankelijk zijn van [voornaam persoon A] en dat zij, als gevolg van medische klachten, geen baan kunnen vinden en behouden. Ook zijn eisers van mening dat hun belangen onvoldoende in de beschikking zijn meegenomen.
7.1.
Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2047, moet bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM een ‘fair balance’ worden gevonden tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij een gecontinueerd verblijf en anderzijds het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Alle feiten en omstandigheden die voor de belangenafweging van betekenis zijn, moeten daarbij kenbaar worden betrokken. De rechtbank moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de uitkomst van die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen de hiervoor genoemde belangen van de vreemdeling en het Nederlands algemeen belang. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toets.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden van eisers in de belangenafweging betrokken en heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Hierbij heeft verweerder niet ten onrechte in aanmerking genomen dat eisers relatief kort in Nederland verblijven, dat zij allebei de Bulgaarse nationaliteit hebben en dat zij in Bulgarije geboren en getogen zijn. Verweerder heeft verder in aanmerking genomen dat eisers weliswaar kinderen en kleinkinderen in Nederland hebben wonen, maar dat niet is gebleken dat eisers meer dan gebruikelijk afhankelijk zijn van hun meerderjarige kinderen. Verweerder heeft er in dit kader ook niet ten onrechte op gewezen dat uit de omstandigheid dat eisers ten tijde van de bestreden besluiten nog maar een paar jaar in Nederland verbleven volgt dat er nog banden aanwezig kunnen worden geacht met Bulgarije. Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het economisch belang van Nederland zwaar weegt en dat mag worden verwacht van eisers dat zij beschikken over een eigen inkomen (niet afkomstig uit algemene middelen). Verder is niet gebleken van objectieve belemmeringen om het familie- en gezinsleven voort te zetten in Bulgarije. Evenmin is gebleken van een subjectieve belemmering om dit te doen. Ten aanzien van de medische klachten heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat, los van de omstandigheid dat deze medische klachten niet (genoegzaam) zijn onderbouwd, niet is gebleken dat eisers hiervoor aan Nederland zijn gebonden. Behandeling kan ook in Bulgarije plaatsvinden, wat, zeker in het geval van eiseres, ook al is gebeurd. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte meegewogen dat in het kader van privéleven geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven in Nederland. Eisers stelling ter zitting dat hij al twintig jaar in Nederland woont, is niet onderbouwd en kan daarom al niet aan het voorgaande afdoen.
7.3.
Op grond van al het bovenstaande en nu verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het belang van de Nederlandse staat heel zwaar weegt, komt de rechtbank tot het oordeel dat de door verweerder gemaakte belangenafweging getuigt van een ‘fair balance’ en dat deze niet ten onrechte in het nadeel van eisers is uitgevallen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de vaststelling dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft als ook de afwijzing van de aanvraag van eiseres in stand kunnen blijven. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Rademakers - Heins, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.