ECLI:NL:RBDHA:2025:17058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
NL25.41663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduring van maatregel van bewaring en toekenning schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan eiser een maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser had op 28 augustus 2025 een asielaanvraag ingediend, maar heeft deze op 29 augustus 2025 willen intrekken. De minister heeft echter de maatregel van bewaring pas op 2 september 2025 opgeheven, wat volgens de rechtbank onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf 1 september 2025 niet meer op een juiste wettelijke grondslag berustte, omdat de minister niet tijdig had gehandeld. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, die is vastgesteld op € 200,- voor twee dagen. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.41663

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 2 september 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Omzetting van de maatregel van bewaring
2. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring te laat is omgezet. Eiser verbleef in bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw, omdat hij rechtmatig verblijf had in afwachting van de beslissing op zijn asielaanvraag van 28 augustus 2025. Anders dan in de aanbiedingsbrief van verweerder staat vermeld, heeft eiser niet op 1 september 2025 maar al bij e-email van zijn gemachtigde van vrijdag 29 augustus 2025 kenbaar gemaakt zijn asielaanvraag te willen intrekken en gewezen op de benodigde omzetting van de maatregel. Dat eiser op 1 september 2025 de verklaring tot intrekking van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ondertekend, doet daaraan niet af. Verweerder heeft vervolgens nagelaten om de maatregel binnen twee dagen na 29 augustus 2025 op te heffen, zodat de maatregel vanaf zondag onrechtmatig is geworden.
2.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring voldoende voortvarend is omgezet naar een andere wettelijke grondslag. Verweerder vindt hierbij van belang dat in de e-mail van 29 augustus 2025 slechts is gesproken over een wens tot intrekking van de asielaanvraag, en dat de daadwerkelijke intrekking pas op 1 september 2025 heeft plaatsgevonden met de ondertekening door eiser van de intrekkingsverklaring. De maatregel van 28 augustus 2025 is binnen twee dagen na 1 september 2025, op 2 september 2025 opgeheven, waarna eiser aansluitend op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring is gesteld. De omzetting heeft aldus tijdig plaatsgevonden, aldus verweerder.
3. Volgens vaste rechtspraak dient verweerder, wanneer een maatregel van bewaring niet meer op een juiste wettelijke grondslag berust en hij de bewaring wil voortzetten, de maatregel van bewaring binnen twee dagen om te zetten naar een andere grondslag. [1] Op 29 augustus 2025 heeft eisers gemachtigde in een e-mail aan DT&V DC Rotterdam meegedeeld dat eiser aan hem te kennen had gegeven zijn asielaanvraag te willen intrekken. In de e-mail is verzocht eiser in de gelegenheid te stellen zijn asielaanvraag in te trekken, is aangegeven dat eiser zo snel mogelijk wil terugkeren naar Algerije en is verzocht om ontvangst van de omzetting van de maatregel.
Nu middels deze e-mail duidelijk te kennen is gegeven dat eiser zijn asielaanvraag wilde intrekken, had verweerder naar het oordeel van de rechtbank vervolgens binnen twee dagen moeten onderzoeken of de bewaring kon voortduren op de grondslag van artikel 59b dan wel moest worden omgezet naar een andere grondslag, en had verweerder de omzetting ook binnen deze zelfde periode van twee dagen moeten bewerkstelligen. De termijn van twee dagen eindigde op 31 augustus 2025. Verweerder heeft niet voldoende voortvarend gehandeld door pas op 1 september 2025 eiser de gelegenheid te bieden om de intrekkingsverklaring te ondertekenen en vervolgens op 2 september 2025 de maatregel van bewaring om te zetten naar een andere wettelijke grondslag. Het voorgaande betekent dat de maatregel van 28 augustus 2025 vanaf 1 september 2025 niet op de juiste wettelijke grondslag heeft voortgeduurd.
Conclusie en gevolgen
4. Het beroep is gegrond, omdat de maatregel vanaf 1 september 2025 tot de opheffing ervan op 2 september 2025 onrechtmatig heeft voortgeduurd. De rechtbank kent een schadevergoeding toe voor twee dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 200,-.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 200,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.M. Burger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1869 en ABRvS 31 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2245.