ECLI:NL:RBDHA:2025:17065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
NL25.38588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de voortduring van de maatregel van bewaring in het bestuursrechtelijke vervolgberoep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel van bewaring was op 3 maart 2025 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 15 augustus 2025 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het vooronderzoek op 22 augustus 2025 gesloten.

De rechtbank heeft het verzoek van eiser om in persoon te worden gehoord afgewezen, omdat de onderbouwing van het verzoek onvoldoende was. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij voldoende geïnformeerd was om zonder het horen van eiser uitspraak te doen. De rechtbank heeft de voortduring van de maatregel van bewaring getoetst aan de hand van de relevante wetgeving en eerdere uitspraken. Eiser betoogde dat de rechtbank de gehele periode van inbewaringstelling moest toetsen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet noodzakelijk was en dat de toetsing zich diende te beperken tot de periode sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure.

Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Gambia was, omdat verweerder geen laissez-passer kon verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende had meegewerkt aan zijn uitzetting en dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die de voortduring van de maatregel onrechtmatig maakten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.38588

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 15 augustus 2025 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Hij heeft tevens verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 22 augustus 2025.

Overwegingen

Geen zitting
1. De rechtbank heeft het verzoek van eiser om in persoon te worden gehoord niet ingewilligd. Hoewel het horen van eiser in vervolgberoepen niet verplicht is, kan de rechtbank een dergelijk verzoek inwilligen wanneer hierom gemotiveerd wordt verzocht. Eiser heeft zijn verzoek echter uitsluitend gebaseerd op algemene waarborgen van het recht op een eerlijk proces, zoals het aanwezigheidsrecht en het beginsel van openbaarheid van rechtspraak. Deze onderbouwing is onvoldoende om het verzoek van eiser in te willigen. Gezien het voorgaande, de inhoud van het digitale dossier en de door partijen overgelegde stukken, acht de rechtbank zich voldoende geïnformeerd om zonder het horen van eiser uitspraak te doen. De rechtbank acht de rechten van eiser ook op deze manier voldoende gewaarborgd.
Omvang rechterlijke toetsing
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 augustus 2025 (in de zaak NL25.33906) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 6 augustus 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. De rechtbank leidt uit de beroepsgronden af dat eiser betoogt dat de beoordeling door de rechtbank zich niet mag beperken tot de rechtmatigheid van de maatregel sinds het sluiten van het onderzoek in de laatste procedure, maar dat de rechterlijke toets in het vervolgberoep zich dient uit te strekken over de gehele periode van inbewaringstelling. Eiser voert daartoe aan dat de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG) het begrip ‘vervolgberoep’ niet kent.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Dat de Terugkeerrichtlijn het begrip ‘vervolgberoep’ niet kent maakt niet de nationale rechtspraktijk dat in een vervolgberoep alleen ter beoordeling staat of het voortduren van de maatregel sinds het moment van het sluiten van het onderzoek rechtmatig is, daarmee in strijd is. Verder overweegt de rechtbank dat artikel 47 van het Handvest onder meer bepaalt dat eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, recht heeft op een doeltreffende voorziening in rechte. De rechtbank overweegt dat hieruit niet een recht voortvloeit dat de vreemdeling die zich in bewaring bevindt en de nationale rechtsmiddelen ten aanzien van een bepaalde periode van bewaring heeft uitgeput, steeds weer een hernieuwde rechterlijke toets kan verkrijgen over de gehele periode van inbewaringstelling door het instellen van een vervolgberoep. Dit zou bovendien in strijd zijn met het beginsel van het gezag van gewijsde. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen doeltreffende voorziening in rechte wordt onthouden door in het kader van een vervolgberoep slechts de periode te beoordelen vanaf de laatst beoordeelde periode tot aan de sluiting van het in het vervolgberoep uitgevoerde onderzoek. Het betoog van eiser slaagt dus niet.
5. De rechtbank toetst daarom uitsluitend de voortduring van de maatregel in de periode sinds het moment van het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 6 augustus 2025.
Volledigheid dossier
6. Eiser betoogt daarnaast dat de rechtbank hem het volledige dossier, inclusief alle stukken uit de voorgaande procedures betreffende deze maatregel, ter beschikking moet stellen voordat hij kan reageren in de onderhavige procedure. Eiser beroept zich daarbij op het beginsel van ‘equality of arms’ en op de rechten van verdediging.
7. De rechtbank is het met eiser eens dat hij dient te beschikken over de voor dit vervolgberoep relevante stukken. Anders dan eiser stelt gaat het dan echter niet om alle stukken van alle voorafgaande (bewarings)procedures. De rechtbank ziet niet in waarom eiser over het gehele bewaringsdossier dient te beschikken, als in deze procedure slechts de voortduring van de bewaring ter beoordeling voorligt. De rechtbank stelt vast dat voor de beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring voldoende stukken in het dossier voorhanden zijn, zodat verdere aanvulling van het dossier voor deze beoordeling niet noodzakelijk wordt geacht. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van strijd met het beginsel van ‘equality of arms’ noch met de rechten van verdediging. Ook dit betoog van eiser slaagt niet.
Zicht op uitzetting
8. Eiser betoogt ook dat zicht op uitzetting naar Gambia ontbreekt. Verweerder probeert sinds 28 april 2023 een laissez-passer (lp) voor eiser te verkrijgen, maar dit is tot op heden niet gelukt. Uit het verslag van een vertrekgesprek met een andere Gambiaanse vreemdeling blijkt dat dit te wijten is aan (structurele) defecten in het vingerafdruksysteem dat noodzakelijk is voor het afgeven van een lp, waarbij onbekend is wanneer het systeem weer operationeel zal zijn. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiser uit betrouwbare bron vernomen dat momenteel opvallend veel vreemdelingen uit Gambia in het detentiecentrum verblijven. Ook wijst de gemachtigde op een zaak van een andere Gambiaanse vreemdeling wiens inbewaringstelling na een belangenafweging is opgeheven. Tot slot merkt eiser op dat verweerder inmiddels 38 keer heeft gerappelleerd bij de Gambiaanse autoriteiten over de openstaande lp-aanvraag, maar dat er nog steeds geen lp is afgegeven, waardoor geconcludeerd moet worden dat uitzetting niet mogelijk is. Er is dus geen einde van de detentie voorzienbaar (forseeable) zoals de rechtspraak vereist.
9. De rechtbank stelt voorop dat eiser deze grond eerder heeft aangevoerd in de beroepen die hebben geleid tot de uitspraken van 26 maart 2025 (NL25.10909), 9 mei 2025 (NL25.19223), 24 juni 2025 (NL25.25972) en 8 augustus 2025 (NL25.33906). De rechtbank verwijst (respectievelijk) naar rechtsoverwegingen 8, 4, 5 en 8 van deze uitspraken. Daarnaast wijst de rechtbank er (wederom) op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en aan het lp traject. Niet is gebleken dat eiser in de te beoordelen periode daaraan voldoende heeft voldaan. Zo blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 12 augustus 2025 dat eiser niet wil terugkeren naar Gambia en niet zal meewerken aan een presentatie in persoon bij de Gambiaanse autoriteiten. De rechtbank ziet daarom geen reden voor een ander oordeel dan in haar vorige uitspraken en dus geen reden voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia ontbreekt. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
10. Eiser betoogt verder dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. In de voortgangsrapportage staat aangegeven dat verweerder een lp-aanvraag heeft ingediend bij de Gambiaanse autoriteiten en dat hij 38 heeft gerappelleerd over deze aanvraag. Volgens eiser zijn dit geen feiten van algemene bekendheid en behoeven zij daarom een feitelijke onderbouwing. [1] Aangezien een feitelijke onderbouwing ontbreekt, kan de rechtbank op deze manier niet voldoen aan haar Unierechtelijke verplichting om deze feitelijke elementen grondig te onderzoeken. [2] Nu verweerder geen bewijs heeft geleverd, kan niet worden aangetoond dat hij voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
11. De rechtbank stelt voorop dat verweerder sinds het sluiten van het vorige onderzoek (op 6 augustus 2025) niet bij de Gambiaanse autoriteiten heeft gerappelleerd: alle rappels uit de voortgangsrapportage zijn van vóór deze datum. Deze zijn in het kader van de voortvarendheid, zo nodig ambtshalve, al beoordeeld door de rechtbank in eerdere vervolgberoepen. Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de informatie zoals deze is weergegeven in het voortgangsrapportage. Daarom ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de informatie uit het voortgangsrapportage dient te onderbouwen door middel van nadere stukken. Het opvragen van de onderliggende bewijzen van de lp-aanvraag en rappels is pas aan de orde als er aanleiding bestaat om te twijfelen over het feit dat er daadwerkelijk is gerappelleerd. Deze twijfel bestaat in dit geval niet en eiser heeft ook niets aangedragen om deze twijfel te doen ontstaan. Uit de voortgangsrapportage blijkt voorts dat verweerder op 12 augustus 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Dit vertrekgesprek maakt ook onderdeel uit van het dossier. Naar het oordeel van de rechtbank werkt verweerder hiermee voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
12. Eiser betoogt tot slot dat verweerder geen kenbare belangenafweging heeft gemaakt die in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser kan niet naar Gambia worden uitgezet, omdat hij ongedocumenteerd is en het vingerafdruksysteem dat voor zijn identificatie nodig is defect is en onbekend is wanneer het systeem weer operationeel zal zijn.
13. In de uitspraak van 8 augustus 2025, op eisers vorige bewaringsberoep, heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder terecht de maatregel van bewaring met een termijn van maximaal 12 maanden heeft verlengd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser nu niet aannemelijk gemaakt dat er zich in de te toetsen periode gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding geven voor het oordeel dat het risico op onttrekking aan het toezicht aanzienlijk is afgenomen of voor het oordeel dat de maatregel onevenredig bezwarend is geworden. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Ambtshalve toetsing
14. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie en gevolgen
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Eiser wijst op HvJEU 15 april 2008, ECLI:EU:C:2008:223 (
2.Eiser wijst op HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (