ECLI:NL:RBDHA:2025:17073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
NL24.1237 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen over mvv-aanvraag voor nareis van Syrië

In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het verzet dat door de minister van Asiel en Migratie is ingesteld tegen de uitspraak van 14 maart 2024, waarin het beroep van geopposeerde, die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had aangevraagd voor nareis, gegrond werd verklaard. Geopposeerde had op 25 juli 2022 een mvv aangevraagd, maar door het uitblijven van een besluit had hij meerdere keren beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen. De rechtbank had eerder beslistermijnen opgelegd en dwangsommen vastgesteld. De minister heeft verzet ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende gronden heeft aangevoerd om het verzet gegrond te verklaren. De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak op goede gronden is gedaan en dat de minister niet expliciet heeft aangegeven dat hij meer tijd nodig had voor de beslissing. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1237 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid [1] , opposant, (gemachtigde: mr. F.P. Dalhuizen),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 maart 2024, zaaknummer NL24.1237, in het geding tussen
[geopposeerde], mede namens zijn minderjarige kinderen, geopposeerde [2]
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het verzet dat door opposant is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 maart 2024.
1.1
Geopposeerde heeft op 25 juli 2022 een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘nareis’ aangevraagd, mede namens zijn minderjarige kinderen.
1.2
Vanwege het uitblijven van een besluit op deze aanvraag heeft geopposeerde meerdere beroepen niet tijdig beslissen ingesteld bij de rechtbank.
1.3
Bij uitspraak van 2 juni 2023 is het eerste beroep niet tijdig gegrond verklaard met een beslistermijn van 20 weken, op straffe van een rechterlijke dwangsom van €100,- per dag, met een maximum van €7.500,-.
1.4
Bij uitspraak van 5 maart 2024 is het tweede beroep niet tijdig niet-ontvankelijk verklaard, omdat de maximale dwangsom nog niet was volgelopen toen het beroep werd ingediend.
1.5
Bij uitspraak van 14 maart 2024 (bestreden uitspraak) is het derde beroep niet tijdig beslissen ook gegrond verklaard, met een beslistermijn van 2 weken, op straffe van een rechterlijke dwangsom van €200,- per dag, met een maximum van €15.000,-.
1.6
Opposant heeft op 25 april 2024 verzet ingesteld tegen deze uitspraak.
1.7
Met het besluit van 9 augustus 2024 heeft opposant de mvv-aanvraag van geopposeerde en zijn minderjarige kinderen ingewilligd.
1.8
Op 22 augustus 2024 heeft geopposeerde een schriftelijke reactie uitgebracht over het verzetschrift en verzocht het verzet ongegrond te verklaren.
1.9
Bij schrijven van 4 april 2025 heeft opposant het verzet gehandhaafd en de rechtbank verzocht om alsnog uitspraak te doen.
1.1
Omdat geen van de partijen expliciet om een zitting heeft gevraagd en de rechtbank daar in dit geval ook geen aanleiding toe zit, is het onderzoek gesloten en zal de rechtbank zonder zitting uitspraak doen op dit verzet [3] .

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Met de bestreden uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet tijdig beslissen van geopposeerde gegrond verklaard en opposant opgedragen om binnen 2 weken na verzending van de uitspraak alsnog op de mvv-aanvraag van eiseres te beslissen. Redengevend voor dat oordeel was dat er sprake was van opvolgend beroep niet tijdig beslissen, opposant geen gehoor had gegeven aan de eerdere uitspraak van de rechtbank (uitspraak I) en in het verweerschrift geen bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht.
Wat vindt opposant in verzet?
3. Opposant bestrijdt niet dat niet tijdig is beslist. Opposant voert in verzet - kort samengevat - aan dat hij niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om de actuele stand van zaken naar voren te brengen na de uitspraak van 5 maart 2025. Opposant had nader willen toelichten dat hij een beslistermijn van zestien weken nodig heeft om nader DNA-onderzoek te verrichten. Dit stond ook in het verweerschrift van 11 januari 2025 dat is ingediend in de zaak met zaaknummer NL23.40444. Dit verweerschrift is ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft daarom uitspraak gedaan op basis van een onvolledig dossier. Opposant stelt zich op het standpunt dat de zaken NL23.40444 en NL24.1237 gevoegd hadden moeten worden behandeld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak uitsluitend over de vraag of in de uitspraak van 14 maart 2024 terecht is geoordeeld dat het beroep buiten redelijke twijfel kennelijk gegrond is. Dit doet zij aan de hand van de gronden van het verzet. Indien opposant met gegronde redenen kan onderbouwen dat de rechtbank deze zaak niet zonder zitting als gegrond had mogen afdoen, kan het verzet gegrond verklaard worden. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een behandeling van de zaak op zitting ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient beoordeeld te worden of hierdoor twijfel ontstaat over de kennelijkheid van het eerdere oordeel van de rechtbank in de bestreden uitspraak. Is dat het geval, dan dient het verzet gegrond te worden verklaard en zal het onderzoek in de beroepszaak hervat worden in de stand waarin het zich ten tijde van de bestreden uitspraak bevond.
5. De rechtbank stelt vast dat opposant slechts gronden heeft aangevoerd tegen de opgelegde beslistermijn van twee weken en niet tegen de gegrondverklaring van het beroep. Uit artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht volgt, kort gezegd, dat de rechtbank bij gegrondverklaring van een beroep niet tijdig beslissen aan het bestuursorgaan een beslistermijn van twee weken oplegt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
6. De rechtbank geeft opposant geen gelijk en overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank heeft in haar brief van 12 januari 2025 bij opposant een verweerschrift opgevraagd en daarbij uitdrukkelijk gevraagd binnen welke termijn opposant een besluit denkt te kunnen nemen. Opposant heeft nagelaten hierop te antwoorden. Op 29 januari 2024 heeft de rechtbank een rappel gestuurd, waarop opposant op 12 februari 2025 een verweerschrift heeft ingediend. In dat verweerschrift heeft opposant niet expliciet vermeld binnen welke termijn opposant een besluit denkt te kunnen nemen. De enkele vermelding dat in het andere beroep niet tijdig beslissen met zaaknummer NL23.40444 ook een verweerschrift is ingediend en dat daarop nog geen uitspraak is gedaan, hoefde de rechtbank in redelijkheid geen aanleiding te geven om te concluderen dat de primaire en subsidiaire standpunten van opposant in die zaak als herhaald en ingelast moesten worden beschouwd of dat opposant de wens had tot gevoegde behandeling van beide beroepen. Deze conclusies zijn niet af te leiden uit de bewoordingen van het verweerschrift van 12 februari 2025, nu deze daarvoor - naar het oordeel van de verzetsrechter - te summier en onvoldoende duidelijk zijn. Van opposant mag als professioneel optredende procespartij verwacht worden dat dergelijke wensen tot het herhalen en inlassen van standpunten en voeging van meerdere zaken expliciet worden gemaakt. Bovendien was opposant in de brieven bij het opvragen van de verweerschrift erop gewezen dat de rechtbank op basis van de beschikbare stukken zal oordelen als niet expliciet op deze verzoeken wordt gereageerd. De gevolgen van het niet vermelden van deze wensen dienen in dit geval voor eigen rekening en risico van opposant te komen. Het betoog dat opposant onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om de rechtbank nader te informeren over de noodzaak van een langere beslistermijn, wordt niet gevolgd.
6.2
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de rechtbank het derde beroep niet tijdig beslissen op goede gronden kennelijk - dus zonder zitting - heeft afgedaan. De verzetsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van de rechtbank van 14 maart 2024 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:

Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.

Voetnoten

1.Door het aantreden van het kabinet Schoof per 2 juli 2024 zijn alle lopende zaken van de voormalige staatssecretaris van Justitie en Veiligheid door mandaatverlening overgegaan op diens rechtsopvolger de minister van Asiel en Migratie.
2.Met geopposeerde wordt bedoeld de partij die geen verzetschrift heeft ingediend.
3.Op grond van artikel 8:55, vierde en vijfde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).