ECLI:NL:RBDHA:2025:17075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
NL25.42062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse asielzoeker en de zorgvuldigheid van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een Algerijnse asielzoeker, de maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 29 augustus 2025 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld en het onderzoek op 16 september 2025 gesloten.

Eiser heeft aangevoerd dat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet zorgvuldig en volledig is geweest. Hij stelt dat er onvoldoende informatie is vergaard over de belangen die tegen de maatregel van bewaring pleiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het gehoor wel degelijk zorgvuldig is verlopen. Eiser is voldoende geïnformeerd over de maatregel en heeft de gelegenheid gehad om zijn zienswijze te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht, voldoende zijn onderbouwd.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er zicht op uitzetting naar Algerije is, ondanks dat eiser geen documenten over zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.42062

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. Het onderzoek is op 16 september 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1998.
Zorgvuldigheid gehoor
2. Eiser voert allereerst aan dat hij weliswaar is gehoord voorafgaand aan de inbewaringstelling, echter was dit gehoor niet zorgvuldig en volledig. Verweerder heeft immers niet voldoende informatie vergaard over de af te wegen belangen in het kader van het opleggen van een lichter middel. Het schenden van deze behoorlijke hoorplicht leidt tot een schending van het verdedigingsbeginsel waardoor eiser in zijn belangen is geschaad.
3. De beroepsgrond dat eiser niet zorgvuldig en onvolledig zou zijn gehoord wordt niet gevolgd. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat aan eiser is meegedeeld wat de maatregel van bewaring inhoudt en dat hij zijn zienswijze kan geven op het voornemen om een maatregel op te leggen. Eiser heeft vervolgens nog contact gehad met zijn advocaat en is gevraagd om individuele omstandigheden naar voren te brengen. Uit eisers reactie blijkt dat hij die uitleg heeft begrepen. Aan eiser zijn vervolgens relevante vragen gesteld, over onder meer zijn gezinssituatie en werkzaamheden die hij zou hebben verricht. Ook is meermaals de open vraag gesteld of er redenen zijn om van oplegging van de maatregel af te zien en/of er redenen waren om met een lichter middel te volstaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een onzorgvuldig en onvolledig gehoor.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
5. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3b en 3d. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat het enkele feit dat hij bij zijn inreis niet beschikte over een visum of paspoort, nog niet betekent dat hij onrechtmatig in Nederland is ingereisd. Eiser is namelijk gekomen om asiel aan te vragen. Ten aanzien van de zware grond 3b voert eiser aan dat hij zich niet bewust was van zijn rechten en plichten waardoor hij destijds was vertrokken. Over de zware grond 3d voert eiser aan dat het niet aan hem te verwijten is. Hij heeft wel altijd meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Eiser betwist ook de lichte gronden 4a en 4c. Over de lichte grond 4a voert eiser aan dat hij de Nederlandse taal niet spreekt en niemand in Nederland kent. Hij wist dan ook niet dat hij zich moest melden bij de korpschef. Ten aanzien van de lichte grond 4c voert eiser aan dat hij een woonplaats heeft in het COA aangezien hij asiel had aangevraagd.
6. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware grond 3a volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. Eiser is immers zonder (geldige) reisdocumenten Nederland ingereisd en daarmee staat vast dat eiser niet op de voorgeschreven wijze binnen is gekomen. Dat eiser asielzoeker is en dat asielzoekers vaak niet beschikken over reisdocumenten doet aan de feitelijke juistheid van die grond niet af. Zware grond 3b is eveneens feitelijk juist. Eiser heeft zich in het verleden aan het toezicht onttrokken doordat hij op 20 september 2023 met onbekende bestemming is vertrokken.
De zware gronden 3c en 3e worden niet betwist door eiser. De rechtbank stelt vast dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring.De lichte gronden 4a en 4c zijn eveneens feitelijk juist en voldoende toegelicht. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over zware grond 3d behoeft geen nadere bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
7. Volgens eiser had verweerder moeten volstaan met een lichter middel. Een vrijheidsontnemende maatregel dient te worden beperkt tot het strikt noodzakelijke. De vreemdelingenbewaring valt eiser ook erg zwaar. Hij heeft strafrechtelijk niets gedaan, maar desondanks is hij achter slot en grendel beland.
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat of dat eiser de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Hoewel eiser heeft verklaard dat hij zal meewerken aan terugkeer naar Algerije is die enkele verklaring onvoldoende. Verweerder heeft in dat verband kunnen betrekken dat eiser tijdens het vertrekgesprek van 4 september 2025 heeft verklaard dat hij zijn terugkeer vanuit vrijheid wilt regelen en dat hij eerst nog naar Frankrijk wilt gaan voordat hij teruggaat naar Algerije. Daarnaast heeft eiser zich eerder aan het toezicht van de autoriteiten heeft onttrokken. Hierdoor heeft verweerder kunnen aannemen dat er sprake is van een risico dat eiser zich weer aan het toezicht zal onttrekken. Daarnaast heeft verweerder ook de andere door eiser aangevoerde omstandigheden kenbaar betrokken bij zijn beoordeling. Verweerder hoefde daarom niet te volstaan met de toepassing van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
9. Eiser voert verder aan dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt.
10. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. Verweerder heeft op 5 september 2025 een lp-aanvraag ingediend bij de Algerijnse autoriteiten. Deze is dus nog maar recent in behandeling. Dat er nog geen reactie is van de Algerijnse autoriteiten, betekent niet, gelet op het zicht op uitzetting naar Algerije dat in zijn algemeenheid bestaat, dat in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Met een lp-traject bij de Algerijnse autoriteiten gaat in het algemeen de nodige tijd gemoeid, zeker als een vreemdeling, zoals in het geval van eiser, geen enkel document over zijn identiteit en nationaliteit overlegt. De rechtbank wijst er in dit verband op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en lp-traject. Er zijn door eiser verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het lp-traject niet zal slagen en dat er voor hem geen lp zal worden afgegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende blijkt dat nog altijd sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije, in het algemeen, als ook van ongedocumenteerde personen, zoals eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
11. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [4]
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 16 september 2025 door mr. E. F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zie het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.