ECLI:NL:RBDHA:2025:17076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
NL25.42065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Tunesische asielzoeker en de zorgvuldigheid van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een Tunesische asielzoeker, de maatregel van bewaring is opgelegd. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek schriftelijk behandeld en op 16 september 2025 gesloten.

De eiser stelt dat hij de Tunesische nationaliteit heeft en dat hij in 1994 is geboren. Hij betwist dat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling zorgvuldig is verlopen, omdat er onvoldoende informatie is verzameld over de belangen die tegen elkaar moeten worden afgewogen. De rechtbank oordeelt echter dat het gehoor zorgvuldig is uitgevoerd, waarbij de eiser voldoende is geïnformeerd over de maatregel en de gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze te geven.

De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, voldoende zijn onderbouwd. De eiser heeft in het verleden al eens het toezicht ontlopen. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel niet effectief zou zijn en dat de bewaring noodzakelijk is voor het vaststellen van de identiteit van de eiser. De rechtbank wijst het beroep van de eiser af en ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.42065

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. Het onderzoek is op 16 september 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1994.
Zorgvuldigheid gehoor
2. Eiser voert allereerst aan dat hij weliswaar is gehoord voorafgaand aan de inbewaringstelling, echter was dit gehoor niet zorgvuldig en volledig. Verweerder heeft immers niet voldoende informatie vergaard over de af te wegen belangen in het kader van het opleggen van een lichter middel. Het schenden van deze behoorlijke hoorplicht leidt tot een schending van het verdedigingsbeginsel waardoor eiser in zijn belangen is geschaad.
3. De beroepsgrond dat eiser niet zorgvuldig en onvolledig zou zijn gehoord wordt niet gevolgd. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat aan eiser is meegedeeld wat de maatregel van bewaring inhoudt en dat hij zijn zienswijze kan geven op het voornemen om een maatregel op te leggen. Niet is gebleken dat eiser die uitleg niet heeft begrepen. Aan eiser zijn vervolgens relevante vragen gesteld, over onder andere zijn gezondheidssituatie en gezinssituatie. Ook is meermaals de open vraag gesteld of er redenen zijn om van oplegging van de maatregel af te zien en/of er redenen waren om met een lichter middel te volstaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een onzorgvuldig en onvolledig gehoor.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Er is namelijk sprake van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3b en 3d. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat het enkele feit dat hij bij zijn inreis niet beschikte over een visum of paspoort, nog niet betekent dat hij onrechtmatig in Nederland is ingereisd. Eiser is namelijk gekomen om asiel aan te vragen. Ten aanzien van de zware grond 3b voert eiser aan dat hij zich niet bewust was van zijn rechten en plichten waardoor hij destijds was vertrokken. Over de zware grond 3d voert eiser aan dat het niet aan hem te verwijten is. Hij heeft wel altijd meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Eiser betwist ook de lichte gronden 4a en 4c. Over de lichte grond 4a voert eiser aan dat hij de Nederlandse taal niet spreekt en niemand in Nederland kent. Hij wist dan ook niet dat hij zich moest melden bij de korpschef. Ten aanzien van de lichte grond 4c voert eiser aan dat hij een woonplaats heeft in het COA aangezien hij asiel had aangevraagd.
6. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware grond 3a volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. Eiser is immers zonder (geldige) reisdocumenten Nederland ingereisd en daarmee staat vast dat eiser niet op de voorgeschreven wijze binnen is gekomen. Dat eiser asielzoeker is en dat asielzoekers vaak niet beschikken over reisdocumenten doet aan de feitelijke juistheid van die grond niet af. Zware grond 3b is eveneens feitelijk juist. Eiser heeft zich in het verleden aan het toezicht onttrokken doordat hij op 17 april 2024 en 2 oktober 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De lichte gronden 4a en 4c zijn eveneens feitelijk juist en voldoende toegelicht. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over zware grond 3d behoeft geen nadere bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
7. Volgens eiser had verweerder moeten volstaan met een lichter middel. Een vrijheidsontnemende maatregel dient te worden beperkt tot het strikt noodzakelijke.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het genoemde risico te ondervangen. Daarbij is in het bijzonder van belang dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken door met onbekende bestemming te vertrekken terwijl hij destijds ook in een asielprocedure zat. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor een lichter middel. Ten aanzien van eisers medische omstandigheden heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser niet detentieongeschikt is en dat in het detentiecentrum medische zorg aanwezig is waar eiser een beroep op kan doen.
Zicht op uitzetting
9. Eiser voert verder aan dat het zicht op uitzetting naar Tunesië ontbreekt. De rechtbank stelt echter vast dat voor een bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw zicht op uitzetting geen voorwaarde is. [4] De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [5]
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 16 september 2025 door mr. E. F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552.
5.Zie het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.