In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, tegen de minister van Asiel en Migratie, verweerder. De maatregel van bewaring was opgelegd op 4 juli 2025 op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig was en het vooronderzoek is op 3 september 2025 gesloten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden in een eerdere uitspraak van 22 juli 2025. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel beoordeeld vanaf het sluiten van dat eerdere onderzoek op 16 juli 2025. Eiser betoogde dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure, maar de rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende stappen had ondernomen, waaronder het voeren van een vertrekgesprek en het presenteren van eiser bij de Nigeriaanse autoriteiten.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij een verblijfsrecht in Italië had en dat de inspanningen van verweerder gericht waren op terugkeer naar Nigeria. De rechtbank heeft de ambtshalve toetsing van de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring uitgevoerd en concludeerde dat er geen gronden waren voor onrechtmatigheid. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.