Op 10 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Italiaanse vreemdeling die in beroep ging tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op het risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken. De vreemdeling had eerder in Nederland verbleven, maar was op 7 maart 2024 naar Italië verwijderd. Hij voerde aan dat hij zijn verblijf in Nederland effectief had beëindigd, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe vrije termijn was gaan lopen en dat het eerdere verwijderingsbesluit nog steeds van kracht was.
De rechtbank beoordeelde ook de voortvarendheid van de minister in de uitvoering van de maatregel. De minister had een terugnameakkoord met de Italiaanse autoriteiten en had stappen ondernomen om de vreemdeling uit te zetten. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend handelde, ondanks dat er dagelijks vluchten naar Italië gaan. De vreemdeling had zelf aangegeven naar Cagliari in Sardinië te willen worden uitgezet, wat de reden was voor de vertraging in zijn uitzetting.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier R. Ben Sellam.