ECLI:NL:RBDHA:2025:17133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
NL25.41657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een EU-burger in het kader van ongewenstverklaring en toetsing van rechtmatigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een EU-burger, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder een ongewenstverklaring gekregen, maar betoogde dat deze niet meer als grondslag voor de bewaring kon dienen vanwege het lange tijdsverloop en zijn status als EU-burger. De rechtbank heeft de argumenten van eiser niet gevolgd en geoordeeld dat de ongewenstverklaring nog steeds van kracht is en dat de minister bevoegd was om eiser in bewaring te stellen. De rechtbank heeft ook ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.41657

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 op zitting behandeld. De gemachtigden van eiser en verweerder zijn verschenen. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord door een afstandsverklaring te ondertekenen.

Overwegingen

Ongewenstverklaring
1. Eiser betoogt dat de ongewenstverklaring uit 2013 niet als grondslag kan dienen voor de maatregel van bewaring. Daartoe voert eiser aan dat een ongewenstverklaring slechts kan worden opgelegd indien sprake is van gedrag dat een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Gezien het lange tijdsverloop sinds het besluit, het feit dat eiser een EU-burger is en de geringe justitiële documentatie van eiser, kan de ongewenstverklaring niet ten grondslag worden gelegd aan de maatregel van bewaring zonder dat een nieuwe beoordeling van het openbare ordegevaar plaatsvindt.
2. Eiser is in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van Vw. Op grond van deze bepaling kan verweerder, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid dit vereist, een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in bewaring stellen met het oog op uitzetting. Eiser heeft de Duitse nationaliteit. Bij besluit van 3 april 2013, uitgereikt aan eiser op 10 april 2013, is bepaald dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland en dat hij ongewenst wordt verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser is opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten. Niet in geschil is dat dit besluit nog steeds van kracht is en dat eiser illegaal in Nederland verblijft. Verweerder was dan ook bevoegd eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring te stellen. Het tijdsverloop sinds het besluit van 3 april 2013 doet daaraan niet af. Dat geldt ook voor de stelling over het beperkte strafblad van eiser en zijn verwijzing naar zijn EU-burgerschap. Indien eiser van mening is dat er geen reden meer is voor handhaving van de ongewenstverklaring omdat het gevaar voor de openbare orde is geweken, kan hij een aanvraag indienen tot opheffing van de ongewenstverklaring. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
3. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie en gevolgen
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.