ECLI:NL:RBDHA:2025:1716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL25.3668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Jemenitische vreemdeling en de afwijzing van het beroep tegen de maatregel van bewaring

Op 10 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Jemenitische vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.T. Cambier, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 24 januari 2025 was genomen. Dit besluit hield in dat aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2025 behandeld, maar zowel de eiser als zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de zitting op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift moest plaatsvinden, en dat de eiser op 5 februari 2025 om 10:20 uur met het vliegtuig zou worden overgedragen aan Bulgarije. De gemachtigde van de eiser had geen toestemming verleend voor een behandeling zonder mondelinge zitting en was niet in staat om digitaal of telefonisch deel te nemen aan de zitting. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwezigheid van de gemachtigde geen reden was om de behandeling aan te houden, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3668

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1992 en de Jemenitische nationaliteit te hebben.
Aanwezigheid op zitting
2. Op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw vindt de zitting plaats uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon dan wel in persoon bij raadsman te verschijnen en Onze Minister om bij gemachtigde te verschijnen teneinde te worden gehoord.
3. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] volgt dat als de uitzetting op dezelfde dag plaatsvindt als die waarop de rechtbank de zaak ter zitting behandelt, de enkele omstandigheid dat eiser niet door de rechtbank kon worden gehoord, de maatregel niet onrechtmatig maakt. [3]
4. Bij bericht van 27 januari 2025 heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd laten weten geen toestemming te verlenen om het beroep zonder mondelinge behandeling af te doen. Op 30 januari 2025 is eiser opgeroepen om bij de behandeling van zijn beroep op zitting op 5 februari 2025 om 10:40 uur aanwezig te zijn. Op dezelfde dag is zijn gemachtigde uitgenodigd om hierbij aanwezig te zijn.
5. Bij brief van 3 februari 2025 heeft verweerder laten weten dat eiser op 5 februari 2025 om 10:20 uur met het vliegtuig zal worden overgedragen aan Bulgarije. Bij bericht van 5 februari 2025 om 10:29 uur laat de gemachtigde van eiser weten dat zij zojuist op de hoogte is van het feit dat eiser op dat moment wordt overgedragen aan de Bulgaarse autoriteiten en niet meer in het detentiecentrum verblijft.
6. Op 5 februari 2025 heeft de griffier om 10:57 uur telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van eiser is in de gelegenheid gesteld om digitaal, via een video- of telefonische verbinding, deel te nemen aan de zitting, omdat zij vanwege de afwezigheid van eiser geen toegang kan krijgen tot het detentiecentrum. De gemachtigde van eiser gaf te kennen op dat moment niet digitaal noch telefonisch te kunnen deelnemen. Om die reden is zij in de gelegenheid gesteld om later op dezelfde dag alsnog digitaal dan wel telefonisch deel te nemen, namelijk om 13:00 uur of om 14:15 uur. Aan de gemachtigde van eiser is verzocht om schriftelijk dan wel telefonisch mede te delen wat de voorkeur heeft.
7. Bij bericht van 5 februari 2025, 12:46 uur, liet de gemachtigde van eiser weten dat zij (wederom) geen toestemming verleent om de zaak zonder mondelinge behandeling af te doen. Daarnaast liet zij weten dat zij zowel om 13:00 uur als om 14:15 uur niet kan deelnemen aan de zitting, omdat zij elke woensdagmiddag niet werkt en verder was het niet mogelijk om op korte termijn een waarnemer te regelen.
8. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de gemachtigde van eiser op woensdagmiddag niet werkt geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder reeds op 3 februari 2025 heeft aangekondigd dat eiser op 5 februari 2025 om 10:20 uur zal worden overgedragen aan Bulgarije, zodat de gemachtigde van eiser hiervan op de hoogte had moeten zijn. Dat dit nu niet het geval is geweest, komt dan ook voor haar rekening en risico. Daarnaast is de gemachtigde van eiser behoorlijk in de gelegenheid gesteld om alsnog aan de zitting (digitaal of telefonisch) deel te nemen, maar heeft zij hiervan geen gebruik willen maken. Ook dit komt voor haar rekening en risico, zodat de rechtbank een aanvang heeft gemaakt van de zitting op 5 februari 2025 om 14:15 uur.
Maatregel van bewaring
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [4] en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Als zware gronden [5] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
  • 3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [6] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. Verweerder heeft op zitting de lichte grond 4d laten vallen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval terecht de zware gronden 3a en 3k aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Eiser is zonder vereiste documenten naar Nederland gekomen. Verder is eisers asielaanvraag bij besluit van 27 oktober 2022 niet in behandeling genomen. Dit besluit betreft tevens een overdrachtsbesluit. Het (hoger) beroep hiertegen is ongegrond verklaard [7] , zodat dit besluit in rechte vaststaat. Eisers eerdere overdracht naar Bulgarije stond gepland op 7 november 2024. Hij is hier echter niet verschenen, zodat verweerder terecht aanneemt dat sprake is van een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden zijn dan ook feitelijk juist en voldoende toegelicht. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toets
12. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 10 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.ABRvS 26 oktober 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU5418.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7.Rb Den Haag (zittingsplaats ’s-Hertogenbosch) 15 oktober 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:4837 en ABRvS 6 november 2024, kenmerk: 202406481/2/V3.