ECLI:NL:RBDHA:2025:17166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
SGR 25/5214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling niet-ontvankelijk wegens niet-betaald griffierecht voor voorlopige voorziening

Op 19 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer SGR 25/5214. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.U. Mons, had een verzoek ingediend om het college van burgemeester en wethouders van Westland te veroordelen in de proceskosten. Dit verzoek volgde op de intrekking van zijn verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van het college van 19 juni 2025, waarbij verzoeker uitgeschreven was uit de Basisregistratie Personen. Verzoeker trok zijn verzoek in omdat de gemeente zijn uitkering op grond van de Participatiewet ging hervatten en hij binnenkort een afspraak had om zich opnieuw in te schrijven.

De voorzieningenrechter heeft het college de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het college stelde dat er geen aanleiding was voor een vergoeding, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit of onzorgvuldig handelen. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan en verklaarde het verzoek om proceskostenveroordeling niet-ontvankelijk. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat verzoeker het verschuldigde griffierecht van € 194,- voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening niet had betaald. De griffier had verzoeker hierover op 14 augustus 2025 geïnformeerd en hem gewezen op de termijn voor betaling, maar verzoeker had niet binnen deze termijn betaald.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het niet betalen van het griffierecht een voorwaarde is voor toegang tot de bestuursrechter en dat deze ontvankelijkheidskwestie voorafgaat aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Daarom werd het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 september 2025, en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/5214

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 september 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.U. Mons),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, het college

(gemachtigde: M. Montaser).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van het college van 19 juni 2025 waarbij verzoeker is uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 juni 2025.
1.1.
Hij heeft het verzoek ingetrokken omdat de gemeente op dat moment de betaling van eisers uitkering op grond van de Participatiewet ging hervatten en eiser binnenkort een afspraak bij de gemeente had om in persoon te verschijnen om zich weer te laten inschrijven op zijn adres. Door deze ontwikkeling viel voor verzoeker de spoedeisendheid weg en kon hij de bezwaarprocedure afwachten.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het college vindt dat er geen aanleiding is om een proceskostenvergoeding toe te kennen. Daarbij stelt het college zich op het standpunt dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit of onzorgvuldig handelen.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een proceskostenveroordeling niet-ontvankelijk. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3. Bij aangetekende brief van 14 augustus 2025 heeft de griffier verzoeker medegedeeld dat hij voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening een griffierecht van € 194,- verschuldigd is en is hij erop gewezen dit bedrag binnen twee weken te voldoen. Het vermelde bedrag is niet binnen de gestelde termijn bijgeschreven of ter griffie gestort. Niet is gebleken dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker in verzuim is geweest.
4. Het betalen van het verschuldigde griffierecht voor de (ingetrokken) voorlopige voorziening vormt een voorwaarde voor de toegang tot de bestuursrechter. Het verzoek tot toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb is nauw verbonden met (het intrekken van) het verzoek om een voorlopige voorziening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat deze ontvankelijkheidskwestie vooraf aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
5. De voorzieningenrechter komt dan ook tot het oordeel dat het verzoek om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een proceskostenveroordeling niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).