In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Italiaanse burger, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De minister heeft deze maatregel opgelegd omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser op 8 september 2025 de gronden van het beroep heeft ingediend en de minister op 10 september 2025 heeft gereageerd. Het onderzoek is op 12 september 2025 gesloten.
Eiser stelt van Italiaanse nationaliteit te zijn en heeft aangevoerd dat hij als EU-burger recht heeft op vrij verkeer binnen de EU. Hij betwist de rechtsgeldigheid van het op 19 maart 2025 uitgevaardigde terugkeerbesluit en stelt dat de minister niet voortvarend handelt. De rechtbank overweegt dat eiser geen bewijs heeft overgelegd van zijn Italiaanse nationaliteit, waardoor de minister niet verplicht is om aan te nemen dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.