In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 een beschikking gegeven in een langdurige procedure over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De procedure is al zes jaar aan de gang en heeft meerdere aanhoudingen gekend. De vader heeft verzocht om een omgangsregeling waarbij hij eens in de twee weken op zaterdag of zondag vier uur met zijn kind kan doorbrengen. De rechtbank heeft echter besloten om geen omgangsregeling vast te stellen, omdat er nog steeds geen sprake is van onbegeleide omgang. De vader heeft in het verleden niet altijd aan de afspraken voldaan, wat heeft geleid tot teleurstellingen voor het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgangsmomenten voor het kind spanning en onrust veroorzaken, en dat de vader zich niet betrouwbaar opstelt. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het in het belang van het kind is om de contacten met de vader te beëindigen en heeft het verzoek van de vader afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de procedure.