In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, beiden van Oekraïense nationaliteit. De vrouw heeft op 13 augustus 2024 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. De partijen zijn gehuwd in 2005 in Oekraïne en hebben samen een minderjarig kind. De vrouw verzoekt om de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar vast te stellen en om kinderalimentatie van € 251,- per maand. De man verzet zich tegen de kinderalimentatie en vraagt zelf om de echtscheiding uit te spreken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder een ouderschapsplan en berichten van beide partijen. Tijdens de zitting op 23 juni 2025 zijn beide partijen met hun advocaten verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de laatste gewone verblijfplaats van partijen in Nederland was, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Beide partijen hebben verklaard dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat de rechtbank als voldoende grond voor de echtscheiding beschouwt.
De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw vastgesteld, omdat dit niet in strijd is met de belangen van het kind. Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank geoordeeld dat de man, die sinds november 2023 werkloos is en in een gemeentelijke opvang verblijft, geen kinderalimentatie kan betalen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw tot kinderalimentatie afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de beslissing over de echtscheiding.