ECLI:NL:RBDHA:2025:17322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
09/148926-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van scootmobielen in 's-Gravenhage door verdachte met een strafblad

Op 9 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1986 in Bulgarije, die beschuldigd werd van meerdere diefstallen van scootmobielen in 's-Gravenhage. De rechtbank heeft op basis van camerabeelden en herkenningen door verbalisanten vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vijf diefstallen tussen september 2024 en maart 2025. De officier van justitie had vrijspraak gevraagd voor één van de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor alle ten laste gelegde feiten. De verdachte ontkende de diefstallen, maar de rechtbank achtte de herkenningen betrouwbaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar, gezien zijn strafblad en het risico op recidive. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/148926-25, 09/010707-25 (tul)
Datum uitspraak: 9 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ( Bulgarije )
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] ,
locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 26 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.L.M. van den Eshof en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.J.E. Planken naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 17 september 2024 tot en met 18 september 2024 te
's-Gravenhage een scootmobiel (met kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij in of omstreeks de periode van 23 februari 2025 tot en met 24 februari 2025 te
's-Gravenhage een scootmobiel (met kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] en/of medipoint, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op of omstreeks 5 maart 2025 te 's-Gravenhage een scootmobiel (met kenteken [kenteken 3] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2025 tot en met 10 maart 2025 te 's-Gravenhage een scootmobiel (met kenteken [kenteken 4] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
hij op of omstreeks 11 maart 2025 te 's-Gravenhage een scootmobiel (kleur blauw), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 8] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 5 tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de herkenningen van de verbalisanten onbruikbaar zijn en er daardoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
3.3.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden zijn als
bijlage Ibij dit vonnis gevoegd. In aanvulling op die bewijsmiddelen overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de periode 18 september 2024 tot en met 11 maart 2025 in ’s-Gravenhage vijf diefstallen van scootmobielen zijn gepleegd. De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de ten laste gelegde diefstallen.
Van alle vijf de diefstallen zijn camerabeelden beschikbaar. De rechtbank stelt vast dat op alle camerabeelden steeds dezelfde persoon te zien is, dat deze persoon overeenkomsten vertoont met de verdachte en dat de verdachte door verschillende verbalisanten op de beelden wordt herkend.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dat maakt evenwel de herkenningen door de verbalisanten niet op voorhand onbetrouwbaar.
Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden dient eerst te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen of bewegende beelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn.
De vraag is vervolgens in hoeverre op de beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. De herkenning van een persoon op beeld kan plaatsvinden op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en – wanneer het bewegend beeld betreft – de manier van bewegen. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde.
Verder is van belang hoe goed de verbalisanten de betreffende persoon kennen. Daarbij geldt dat een herkenning waardevoller is als deze is gebaseerd op een ontmoeting in levenden lijve dan wanneer deze is gebaseerd op een foto of andersoortige beelden. Daarbij is ook de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang.
De rechtbank zal hierna per feit het nadere bewijs bespreken.
Feit 1
Aangever [naam 1] heeft aangifte gedaan van de diefstal van haar scootmobiel gepleegd omstreeks 18 september 2024. De scootmobiel stond geparkeerd bij haar woning aan de [adres 1] in [plaats 2] . Op camerabeelden van 18 september 2024 is te zien dat een persoon met een scootmobiel aan de hand langs de deurbelcamera van de buren loopt. De persoon die te zien is op de camerabeelden, is door verbalisant [naam 4] herkend als de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden voldoende duidelijk en helder zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Verbalisant [naam 4] heeft geverbaliseerd dat hij de verdachte aan zijn gelaat, zijn postuur en ingevallen wangen heeft herkend. Dat verbalisant [naam 4] de verdachte niet alleen zijn gezicht, maar ook aan zijn postuur heeft herkend en dat hij ook de bewegende camerabeelden heeft bekeken, versterkt de betrouwbaarheid van de herkenningen. Verbalisant [naam 4] heeft daarnaast de verdachte reeds eerder aangehouden. De rechtbank acht de herkenning op grond van het bovenstaande betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd.
Feit 2
Aangever [naam 1] heeft ook aangifte gedaan van de diefstal van een scootmobiel bij haar woning gepleegd omstreeks 24 februari 2025. Op camerabeelden van 24 februari 2025 is te zien dat een man een scootmobiel, overdekt met een regenkap, wegduwt en wegneemt. De persoon die te zien is op de camerabeelden, is door de verbalisanten [naam 4] en [naam 5] herkend als de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de camerabeelden voldoende duidelijk en helder zijn om een herkenning op te kunnen baseren. De verbalisanten hebben toegelicht waaraan zij de verdachte hebben herkend, te weten aan zijn gelaat, postuur en ingevallen wangen. Verbalisant [naam 4] heeft niet alleen de
stillsvan de camerabeelden bekeken, maar ook de bewegende camerabeelden zelf, wat de betrouwbaarheid van de herkenning verhoogt. Beide verbalisanten hebben toegelicht dat zij de verdachte eerder hebben aangehouden. Gelet hierop zijn ook deze herkenningen betrouwbaar en kunnen deze worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank acht op grond van het bovenstaande bewezen dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd.
Feit 3
Aangever [naam 2] heeft aangifte gedaan van een diefstal van een scootmobiel gepleegd op
5 maart 2025 bij de tandartsenpraktijk aan de [adres 2] in [plaats 2] . Op camerabeelden van 5 maart 2025 te zien is dat een man deze scootmobiel wegneemt. De persoon die te zien is op de camerabeelden, is door verbalisant [naam 4] herkend als de verdachte. De beelden – in kleur – zijn van bijzonder goede kwaliteit en de verdachte komt geheel in beeld. Verbalisant [naam 4] heeft duidelijk beschreven waaraan hij de verdachte – die hij eerder heeft aangehouden voor een fietsendiefstal – heeft herkend, namelijk aan zijn gelaat, zijn postuur en zijn ingevallen wangen. De rechtbank acht de door de verbalisant gedane herkenning dan ook betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd.
Feit 4
[naam 3] heeft aangifte gedaan van een diefstal van een scootmobiel gepleegd omstreeks 9 maart 2025 bij zijn woning aan de [adres 3] in [plaats 2] . Op camerabeelden van
9 maart 2025 te zien is dat een man deze scootmobiel wegneemt. De persoon die te zien is op de camerabeelden, is door verbalisant [naam 6] herkend als de verdachte. De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden vast dat deze voldoende duidelijk en helder zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Verbalisant [naam 6] heeft duidelijk toegelicht waaraan hij de verdachte heeft herkend, te weten aan zijn gelaat, postuur en ingevallen wangen. Verbalisant [naam 6] heeft ook de bewegende camerabeelden zelf bekeken, wat de betrouwbaarheid van zijn herkenning vergroot. Verbalisant [naam 6] kent de verdachte uit eerdere onderzoeken. De rechtbank acht de herkenning op grond van het bovenstaande betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd.
Feit 5
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat niet hijzelf op de camerabeelden van dit feit is te zien, maar een persoon genaamd [naam 7] , die ook uit Bulgarije komt. De verdachte kent [naam 7] uit de penitentiaire inrichting in [plaats 1] .
De rechtbank overweegt dat er weliswaar camerabeelden in het dossier zijn opgenomen, waarop de verdachte [naam 7] zegt te herkennen, maar dat deze van een andere datum zijn en een andere locatie dan waar het ten laste gelegde feit op ziet. Dat neemt niet weg dat er in het dossier ook camerabeelden zitten die wel overeenkomen met de diefstal van een scootmobiel gepleegd op 11 maart 2025 aan de [adres 4] in [plaats 2] , waarvan [naam 8] aangifte heeft gedaan en welk feit onder feit 5 ten laste is gelegd. Op die camerabeelden van 11 maart 2025 is te zien dat een scootmobiel die geparkeerd stond bij de moskee wordt weggenomen door een persoon. Deze persoon wordt door verbalisant [naam 6] herkend als de verdachte. De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden vast dat deze voldoende duidelijk en helder zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Verbalisant [naam 6] heeft bovendien beschreven waaraan hij de verdachte heeft herkend, te weten aan zijn gelaat, ingevallen wangen en donker kort gedekt kapsel. De rechtbank acht daarom ook deze herkenning betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. Dit maakt dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel is dat dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte ook de diefstal van deze scootmobiel heeft gepleegd.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij omstreeks 18 september 2024 te 's-Gravenhage een scootmobiel (met kenteken [kenteken 1] ), die geheel aan [naam 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij omstreeks 24 februari 2025 te 's-Gravenhage een scootmobiel (met kenteken [kenteken 2] ), die geheel aan [naam 1] en/of
Medipoint, toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op 5 maart 2025 te 's-Gravenhage een scootmobiel, die geheel aan [naam 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
hij omstreeks 9 maart 2025 te 's-Gravenhage een scootmobiel (met kenteken [kenteken 4] ), die geheel aan [naam 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
hij op 11 maart 2025 te 's-Gravenhage een scootmobiel (kleur blauw), die geheel aan [naam 8] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in
een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar
zal worden opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht om de verdachte geen straf of maatregel op te leggen, gelet op de verzochte vrijspraak. De verdediging heeft de rechtbank subsidiair verzocht om de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte terugkeert naar Bulgarije, al dan niet met een langere proeftijd. De oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is volgens de verdediging namelijk niet opportuun nu de verdachte geen binding heeft met Nederland en niet langer de wens heeft om in Nederland te blijven. Ook is er kans dat de verdachte alsnog ongewenst wordt verklaard en daardoor terug naar Bulgarije zal keren. Daarnaast heeft de verdediging erop gewezen dat de reclassering in haar laatste advies niet meer met de verdachte heeft gesproken, waardoor zij de positieve stappen die de verdachte in de afgelopen maanden heeft gemaakt, niet heeft gezien. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte terugkeert naar Bulgarije, al dan niet met een langere proeftijd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf diefstallen van scootmobielen. Dit zijn hinderlijke feiten die bij de slachtoffers overlast en schade veroorzaken.
De verdachte heeft zich er klaarblijkelijk niet om bekommerd dat deze diefstallen niet alleen een inbreuk maken op de gevoelens van veiligheid van de gedupeerden, maar ook veel overlast en schade tot gevolg hebben. Door zo te handelen heeft de verdachte er bovendien blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Hij heeft kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële belang.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 juli 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen jaren veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Verdachte liep ten tijde van het plegen van dit feit ook in een proeftijd voor een vermogensdelict (diefstal). De rechtbank weegt dit mee als strafverzwarende omstandigheden.
Persoon van de verdachte
Bij de strafmaat heeft de rechtbank verder acht geslagen op de reclasseringsadviezen van 26 mei 2025 en 15 augustus 2025 die over de verdachte zijn opgesteld. De adviezen zijn opgemaakt en ondertekend door reclasseringswerker [naam 9] . Hij is ter terechtzitting eveneens als deskundige gehoord.
Volgens de reclassering is bij de verdachte sprake van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. De verdachte heeft te kampen met praktische, verslavings- en nader te duiden psychosociale problemen, die hij zelfstandig niet kan oplossen. Forensische interventies in een regulier kader zijn niet of onvoldoende haalbaar en uitvoerbaar (gebleken). De verdachte heeft een voorgeschiedenis van delictgedrag en continue recidive. Er is volgens de reclassering sprake van een patroon inzake vermogensdelicten. Hij pleegt delicten, omdat hij zijn middelengebruik niet kan bekostigen. In oktober 2024 is de verdachte reeds gewaarschuwd dat hij voldeed aan de harde criteria van de ISD-maatregel. De verdachte deed toen voorkomen dat hij middels een inkomen uit zwart werk, vanuit zijn toenmalige kamer, zelfstandig een bestaan in Nederland kon opbouwen, om vervolgens zijn gezin uit Bulgarije over te laten komen. Om een ISD-maatregel te voorkomen stemde de verdachte in met bijzondere voorwaarden, welke de reclassering toen al zeer gering haalbaar achtte en waar de rechtbank in oktober 2024 van afzag. In januari 2025 legde de rechtbank alsnog een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf met bijzondere voorwaarden op, maar omdat de verdachte zich niet meldde bij de reclassering en onduidelijk was waar hij verbleef, kon hieraan geen invulling worden gegeven. De indruk bij de reclassering is dat de verdachte door zijn verslaving geen prioriteit geeft aan het maken en/of nakomen van afspraken, gericht op lange termijndoelen, maar aan het verkrijgen en gebruiken van verschillende soorten harddrugs. De reclassering adviseert de rechtbank om aan de verdachte, bij veroordeling, een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Vereisten ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de vereisten van artikel 38m van het Wetboek van
Strafrecht voor het opleggen van de ISD-maatregel. De verdachte heeft zich schuldig
gemaakt aan vijf diefstallen. Dit is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Ook is de verdachte, zo blijkt uit zijn strafblad, in de vijf jaren voorafgaand aan onderhavig feit ten minste drie maal onherroepelijk wegens een misdrijf veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Deze straffen zijn volledig ten uitvoer gelegd. De
bewezenverklaarde feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op
verdachtes uitgebreide strafblad en het door de reclassering ingeschatte hoge
risico op recidive moet er bovendien ernstig rekening mee worden gehouden dat de
verdachte in de toekomst opnieuw een misdrijf zal begaan waarbij de veiligheid van
personen of goederen in het geding is. Ook is er een met redenen omkleed, gedagtekend en
ondertekend advies van de reclassering van minder dan één jaar voor de zittingsdatum
waarin de reclassering adviseert de verdachte bij veroordeling een ISD-maatregel op te
leggen.
De rechtbank overweegt verder dat de verdachte voldoet aan de definitie van ‘stelselmatige
dader’, zoals bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers van
het openbaar ministerie. De rechtbank stelt op basis van het strafblad van de verdachte vast
dat hij een ‘zeer actieve veelpleger’ in de zin van voornoemde richtlijn is, omdat er over een
periode van vijf jaren processen-verbaal tegen hem zijn opgemaakt voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, teruggerekend
vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel
daarnaast noodzakelijk is. De rechtbank onderschrijft de constatering van de reclassering dat
een strikt kader noodzakelijk is om het hardnekkige delictpatroon van de verdachte te doorbreken. Daarbij acht de rechtbank het van belang om, gezien de vele delicten die de verdachte de laatste jaren heeft gepleegd, de samenleving te beschermen tegen het delictgedrag van de verdachte.
Dat oplegging van de ISD-maatregel niet opportuun zou zijn, zoals door de verdediging is bepleit, volgt de rechtbank niet. Alhoewel de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard weer naar Bulgarije te willen terugkeren, heeft hij ook verklaard dat hij erg tevreden is met zijn huidige werkgever in Nederland en dat hij na zijn vrijlating hier weer aan de slag wil gaan, hetgeen vraagtekens doet rijzen bij de vraag of de verdachte daadwerkelijk voornemens is om definitief te vertrekken uit Nederland. Ook is vooralsnog niet gebleken van een eventuele intrekkingsprocedure met betrekking tot zijn verblijfsrecht in Nederland. De rechtbank zal in het kader van de strafmaat dan ook geen rekening met deze omstandigheden houden.
Conclusie
De rechtbank zal aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen. Om de maatregel zoveel mogelijk kans van slagen te geven, is voldoende tijd nodig voor de tenuitvoerlegging van de maatregel. De rechtbank zal de ISD-maatregel daarom aan de verdachte opleggen voor de maximale termijn van twee jaren, zonder aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. [naam 3] heeft geen bedrag ingevuld voor de immateriële schade die hij stelt te hebben geleden.
[naam 8] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 510,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Benadeelde partij [naam 3] .
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [naam 3] in zijn vordering.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam 3] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, primair omdat de verdachte moet worden vrijgesproken en subsidiair, omdat er geen bedrag is opgevoerd en het bewezen verklaarde feit zich niet leent voor immateriële schadevergoeding.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij heeft geen bedrag ingevuld bij zijn verzoek tot schadevergoeding. Ook blijkt niet uit de stukken dat er sprake is geweest van geestelijk letsel ten gevolge van het onrechtmatige handelen door de verdachte. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Omdat [naam 3] niet-ontvankelijk wordt verklaard, moet hij de proceskosten betalen. Dit zijn de kosten die de verdachte heeft gemaakt om zich tegen de vordering te verweren. De rechtbank begroot die kosten tot op heden op € 0,– (nihil).
7.2
Benadeelde partij [naam 8]
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [naam 8] in zijn vordering.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam 8] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, primair omdat de verdachte moet worden vrijgesproken en subsidiair gelet op het gebrek aan onderbouwing van de gestelde schadeposten.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, omdat de onderbouwing van de gestelde schadeposten ontbreekt. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Omdat [naam 8] niet-ontvankelijk wordt verklaard, moet zij de proceskosten betalen. Dit zijn de kosten die de verdachte heeft gemaakt om zich tegen de vordering te verweren. De rechtbank begroot die kosten tot op heden op € 0,– (nihil).

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

Uit het strafblad van de verdachte van 10 juli 2025 volgt dat de tenuitvoerlegging van de bij parketnummer 09/010707-25 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 13 januari 2025 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken, reeds op 6 juni 2025 is bevolen door de politierechter van de rechtbank Den Haag. Omdat deze uitspraak op 6 juni 2025 onherroepelijk is geworden, zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot tenuitvoerlegging.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 38m, 38n, 310 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal;
ten aanzien van feit 2:
diefstal;
ten aanzien van feit 3:
diefstal;
ten aanzien van feit 4:
diefstal;
ten aanzien van feit 5:
diefstal;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (TWEE) JAREN;
de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen;
bepaalt dat
de benadeelde partij [naam 3] niet ontvankelijkis in zijn vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [naam 3] in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil;
bepaalt dat
de benadeelde partij [naam 8] niet ontvankelijkis in haar vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [naam 8] in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil;
de vordering tot tenuitvoerlegging
wijst afde
vordering tot tenuitvoerleggingvan de voorwaardelijk opgelegde straf in de volgende zaak:
09/010707-25: politierechter in de rechtbank Den Haag 13 januari 2025.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Anemaet, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. W.J. Nomen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. van der Sterre, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 september 2025.