ECLI:NL:RBDHA:2025:17350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
09/386775-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en vuurwapenbezit met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

Op 23 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1998, die op 4 december 2024 in Den Haag meerdere keren met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van twee slachtoffers, [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en vuurwapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De verdachte heeft op de openbare weg geschoten, wat heeft geleid tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in overweging genomen, evenals de psychologische rapportage die een licht verstandelijke beperking van de verdachte aantoont. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder immateriële schade voor [benadeelde 1] en materiële schade voor [bedrijfsnaam] B.V., toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/386775-24
Datum uitspraak: 23 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 maart 2025, 11 juni 2025 (pro forma) en 9 september 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Schiphuis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.A. Versteegh naar voren is gebracht. De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van de toelichting van de benadeelde partij [benadeelde 1] en zijn advocaat, mr. H. Sytema.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 september 2025 – ten laste gelegd dat:
2
hij op of omstreeks 4 december 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen op en/of in de richting van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
3
hij op of omstreeks 4 december 2024 te ‘s-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gas-/alarmpistool, een Sig Sauer, P320, 9mm kort, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 en 3 tenlastegelegde. Verdere standpunten van de officier van justitie komen hierna aan de orde voor zover relevant voor enige te nemen beslissing.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag op aangever [benadeelde 1] en het onder 3 ten laste gelegde vuurwapenbezit.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag op aangever [benadeelde 2] heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Verdere standpunten van de verdediging komen hierna aan de orde voor zover relevant voor enige te nemen beslissing.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting hebben de volgende feiten en omstandigheden niet ter discussie gestaan en deze feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 4 december 2024 is de verdachte naar het kantoor gegaan van [bedrijfsnaam] B.V. aan de [straatnaam] in Den Haag, een uitzendbureau waarvoor hij heeft gewerkt. De verdachte ging naar het kantoor om verhaal te halen over een uitbetaling die hij in zijn optiek niet op tijd had ontvangen. Daar ontstond een woordenwisseling tussen de verdachte en zijn voormalig leidinggevende, aangever [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ). De verdachte werd daarbij beetgepakt en buiten de deur gezet door [benadeelde 1] , waarna [benadeelde 1] achter de deur bleef staan om die dicht te kunnen houden. De verdachte pakte vervolgens een vuurwapen uit zijn broeksband. Met dat vuurwapen is twee keer een schot gelost, eenmaal richting de grotendeels glazen deur en eenmaal richting het raam naast de deur. Op dat moment bevonden [benadeelde 1] en aangever [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ) zich beiden in het kantoor.
Het vuurwapen dat de verdachte bij zich droeg en waarmee hij heeft geschoten betreft een omgebouwd gaspistool waarmee scherpe munitie kan worden verschoten. Volgens een toelichting van het NFI kan dodelijk letsel worden toegebracht met de aangepaste munitie die is aangetroffen in het vuurwapen.
De rechtbank ziet zich voor de vragen gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [benadeelde 1] en een poging tot doodslag op [benadeelde 2] .
Opzet op de dood ten aanzien van aangever [benadeelde 1]
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet verdachte vol of voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer hebben gehad. Van ‘vol opzet’ is sprake in het geval van willens en wetens handelen.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte meerdere schoten heeft gelost in de richting van [benadeelde 1] . De verklaring van de verdachte dat hij niet gericht heeft geschoten op [benadeelde 1] en dat het vuurwapen bij het tweede schot per ongeluk afging, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. De rechtbank heeft op de beelden immers waargenomen dat de verdachte van dichtbij heeft geschoten op de glazen deur en vervolgens op het raam daarnaast, terwijl [benadeelde 1] daar telkens recht achter stond. Nu uit de verklaring van de verdachte ook volgt dat hij heeft gezien dat [benadeelde 1] achter de glazen deur stond en dat hij heeft geschoten op ongeveer 1,60 meter hoogte, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat hij de eerste keer gericht op het bovenlichaam van [benadeelde 1] heeft geschoten. De rechtbank heeft verder op de beelden waargenomen dat de verdachte na het eerste schot een handeling verrichtte die lijkt op het doorladen van het vuurwapen, waarna hij een stap opzij zette en zich omdraaide naar het raam waar [benadeelde 1] op dat moment achter stond. Hij bewoog het vuurwapen richting [benadeelde 1] , hield zijn vinger op de trekker en daarna werd het tweede schot gelost. In tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw daarover heeft aangevoerd, komt de rechtbank gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de verdachte ook de tweede keer gericht op [benadeelde 1] heeft geschoten.
Het tweemaal doelbewust schieten op (het bovenlichaam van) een persoon is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de wil van verdachte daarop was gericht. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake was van vol opzet gericht op de dood van [benadeelde 1] .
Opzet op de dood ten aanzien van aangever [benadeelde 2]
Voor een bewezenverklaring van vol opzet gericht op de dood van [benadeelde 2] bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten, aangezien het handelen van de verdachte primair gericht was op [benadeelde 1] . De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake was van voorwaardelijk opzet gericht op de dood van [benadeelde 2] . Daarvoor is vereist dat de verdachte moet hebben geweten dat door zijn handelen de aanmerkelijke kans bestond dat de dood van het [benadeelde 2] zou intreden en dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bij de beantwoording van de (vervolg)vraag of de aanmerkelijke kans door de verdachte ook bewust is aanvaard, spelen de gedragingen van de verdachte eveneens een rol. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat [benadeelde 2] als gevolg van het handelen van de verdachte dodelijk letsel zou oplopen, in de gegeven omstandigheden aanmerkelijk te noemen is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [benadeelde 2] ten tijde van de beschieting in dezelfde ruimte en enkele meters achter [benadeelde 1] stond. De verdachte wist ook dat [benadeelde 2] aanwezig was, aangezien uit de verdachte zijn verklaring volgt dat hij voor het incident nog met [benadeelde 2] heeft gesproken in het kantoor. Door op een afstand van enkele meters meerdere kogels af te vuren in de richting van een ruimte waarin ook [benadeelde 2] zich – min of meer in het verlengde van [benadeelde 1] – bevond, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde 2] dodelijk geraakt zou kunnen worden. Dit handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat hij de aanmerkelijke kans op het overlijden van [benadeelde 2] bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is daarbij niet gebleken. De rechtbank is daarom, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de verdachte in voorwaardelijke zin opzet had op de dood van [benadeelde 2] .
Conclusie
Gezien het voorgaande acht de rechtbank een poging tot doodslag ten aanzien van zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] wettig en overtuigend bewezen, waarbij deze feiten zijn begaan in eendaadse samenloop.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 4 december 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen op en/of in de richting van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
;
3
hij op 4 december 2024 te ‘s-Gravenhage een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, een Sig Sauer, P320, 9mm kort, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en met de omstandigheid dat er geen recente veroordelingen op zijn strafblad staan. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om ten hoogste een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte is met een geladen vuurwapen op zak naar zijn voormalige werkgever, [benadeelde 1] , gegaan om navraag te doen over een uitbetaling. Toen [benadeelde 1] hem vertelde dat hij zijn uitbetaling over een paar weken zou ontvangen en de verdachte vervolgens het kantoor uit heeft gezet, reageerde de verdachte daarop door tweemaal op [benadeelde 1] te schieten. Enkele meters achter [benadeelde 1] stond [benadeelde 2] , een werknemer die niets te maken had met het conflict. Dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet dodelijk zijn geraakt door de kogels is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. De slachtoffers kampen nog steeds met de gevolgen van het handelen van de verdachte. Zo volgt uit de slachtofferverklaring van [benadeelde 1] dat het tot op de dag van vandaag niet goed gaat met hem en dat hij van iedereen afstand houdt. Uit het schadeformulier van [benadeelde 2] blijkt dat hij sinds het incident snel in paniek raakt en dat hij last heeft van angsten en concentratieproblemen, waarvoor hij momenteel een behandeling ondergaat.
Afgezien van de gevolgen voor de slachtoffers, brengt een dergelijk feit ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg. Daarbij is in dit geval van belang dat het incident plaatsvond op klaarlichte dag in een drukbezochte winkelstraat. Uit meerdere getuigenverklaringen van voorbijgangers blijkt dat het incident voor hen erg schokkend is geweest. Een van deze getuigen zag de verdachte met het vuurwapen haar kant op rennen terwijl zij met haar kinderen op de fiets zat, waardoor zij vreesde voor haar leven en dat van haar kinderen. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit in de openbare ruimte. De rechtbank vindt het zorgelijk dat de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over de wijze waarop hij aan het wapen is gekomen. Deze zaak laat bovendien eens te meer zien dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie leidt tot het gebruik daarvan en daarmee zorgt voor een onaanvaardbare bedreiging voor de veiligheid van de samenleving.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 februari 2025, waaruit volgt dat hij niet recentelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapportage Pro Justitia over de verdachte van 27 augustus 2025, opgesteld door psycholoog H.E.W. Koornstra. Daaruit blijkt dat bij de verdachte een licht verstandelijke beperking is geconstateerd. Door deze problematiek heeft de verdachte beperkt in- en overzicht in gecompliceerde situaties. De psycholoog spreekt van een gelijktijdigheidsverband tussen de licht verstandelijke beperking en het tenlastegelegde, waardoor het voor de verdachte lastig is om onder druk weloverwogen afwegingen te maken. Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd het onder 2 tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Dit geldt niet voor het onder 3 tenlastegelegde, omdat de verdachte op de hoogte was van de gevaren die gepaard gaan met wapenbezit en desondanks het wapen heeft meegenomen. De psycholoog heeft verder geconcludeerd dat sprake is van een matig recidiverisico, waarbij dit risico sterk afhankelijk is van het steunsysteem van de verdachte. Als de stabiliteit van zijn relatie zou wegvallen en de verdachte geen andere begeleiding krijgt, ontbreekt het hem aan de vaardigheden om zich zelfstandig staande te houden. Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd om, bij oplegging van een deels voorwaardelijke straf, de verdachte onder begeleiding te stellen van de reclassering. Deze begeleiding dient te bestaan uit behandeling door een forensische polikliniek in de vorm van schematherapie en, indien nodig, ondersteuning bij het vinden van adequate huisvesting.
De rechtbank overweegt dat het advies van de psycholoog wordt gedragen door een uitgebreide en deugdelijke onderbouwing. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dit advies. De rechtbank zal het onder 2 bewezenverklaarde feit daarom in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles in aanmerking genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf van vijf jaar, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[bedrijfsnaam] B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.256,26, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, te weten reparatiekosten voor de ruit van het pand.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en stelt immateriële schade te hebben geleden, maar hij heeft geen concreet bedrag gevorderd.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [bedrijfsnaam] B.V. en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [bedrijfsnaam] B.V. gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wat betreft de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de verdediging verzocht om hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering wegens een gebrek aan onderbouwing.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – voor zover in deze zaak relevant – recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of- de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van een schram aan zijn hand.
Dat de benadeelde partij daarnaast op andere wijze in de persoon is aangetast kan naar het oordeel van de rechtbank – gelet op de aard en de ernst van het feit – en de door de benadeelde partij gegeven toelichting eveneens worden vastgesteld.
Dit is aan verdachte toe te rekenen.
De vordering is verder namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.750,00, bestaande uit immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 4 december 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op basis van het ‘Liquidatietarief kanton’ op € 408,00 (gebaseerd op 2 punten). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 december 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .
De vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam] B.V.
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.256,26, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 december 2024, de datum waarop de reparatienota voor het glas moest zijn betaald.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op basis van het ‘Liquidatietarief kanton’ op € 204,00 (gebaseerd op 1 punt). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskostenveroordeling benadeelde partij
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 55, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
eendaadse samenloop van poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, namelijk tot op heden 294 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.750,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op € 408,00, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 december 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 37 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
de vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam] B.V.;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.256,26 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [bedrijfsnaam] B.V.;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op € 204,00, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. Nomen, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 september 2025.
Bijlage: de gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024391940, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 122).
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebezigd voor het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , opgemaakt op 4 december 2025, voor zover inhoudende (p. 9-10):
De aangever verklaarde:
Op 4 december 2024 werd ik gebeld door mijn oude werknemer: [verdachte] . Ik hoorde door de telefoon dat [verdachte] bij mij op kantoor was. Mijn kantoor is gevestigd aan de [adres] te Den Haag. [verdachte] was verbaal agressief tegen mij aan de telefoon. Om deze reden ben ik naar kantoor gegaan. Toen ik aankwam op kantoor zag ik [verdachte] in mijn kantoor zitten. [verdachte] gaf aan dat hij wel zijn salaris had gehad, maar niet zijn reservering. Dit geld wilde [verdachte] ook hebben. [verdachte] bleef verbaal agressief. Ik werd boos, dus ik heb hem bij zijn jas gepakt en hem mijn kantoor uitgezet. Toen ik de deur van het kantoor wilde sluiten pakte [verdachte] een zwart pistool uit zijn broeksband. Ik zag dat hij het pistool op mij richtte. [verdachte] schoot op mij. [verdachte] richtte zijn pistool nog een keer op mij en vuurde weer een kogel af.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 december 2025, voor zover inhoudende (p. 70):
Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Tijdens het aangiftegesprek gaf de aangever aan dat hij mogelijk letsel had door het schot dat op hem was afgevuurd.
Ik zag dat het slachtoffer wees naar zijn rechterhand. Ik zag op zijn rechterhand, net onder zijn duimgewricht, aan schaafwond zitten van ongeveer 1 centimeter bij 1 centimeter. Ik hoorde dat het slachtoffer verklaarde dat hij het vermoeden had dat deze schaafwond is ontstaan door de kogel, genoemd een schramschot. Ik hoorde dat het slachtoffer verklaarde dat hij vermoedde dat dit door de kogel kwam omdat hij direct na het afvuren van het schot, hij warmte langs zijn rechterhand voelde. Ik hoorde dat het slachtoffer zei dat hij de wond nog niet had voordat het schot was geplaatst.
3. Het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing Wapens, Munitie en Explosieven, opgemaakt op 6 december 2024 (p. 111-114, bijlage p. 117):
Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Op 5 december 2024 werd mij een wapen overhandigd. Op verzoek van de Districtsrecherche, heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld inzake overtreding van de Wet wapens en munitie.
Aantreffen wapen
Het wapen werd in de broeksband van de verdachte aangetroffen.
Omschrijving wapen
Soort wapen Omgebouwd gaspistool
Fabrikant Sig Sauer
Merk Sig Sauer
Model P320
Kaliber 9 mm kort
Bijzonderheden: Het originele wapen betreft een gaspistool, waarvan de loop voorzien is van een sper dan wel een vernauwing. Het originele kaliber van het wapen bedroeg 9 mm P.A.K. Uit het originele wapen is uit de loop verwijderd en vervangen door een andere loop. Door het vervangen van de loop is het mogelijk scherpe munitie te verschieten met het vuurwapen. Uit onderzoek is gebleken dat het wapen geschikt is om projectielen door een loop te verschieten.
In het vuurwapen bevond zich een patroonmagazijn. In het patroonmagazijn bevond zich munitie. Bij het ontladen van het vuurwapen bleek dat er zich een patroon in de kamer bevond. Het vuurwapen was doorgeladen.
Categorie wapen
Dit wapen is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.
Omschrijving munitieSoort Pistoolmunitie (aangepaste munitie)
Kaliber .380 Auto (9 mm kort)
Aantal 4 stuks (1 in de kamer en 3 in het patroonmagazijn.)
Bijzonderheden: De aangetroffen munitie kan wel met het in dit proces-verbaal genoemde vuurwapen worden verschoten. De aangetroffen munitie is aangepast door de kogel dieper in de huls te drukken.
De aangetroffen aangepaste munitie past in het patroonmagazijn.
Categorie munitieDe aangetroffen patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet
op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Bijlage: Informatieblad ‘Aangepaste munitie’ van het NFI
Ingekorte pistoolpatronen
Pistoolpatronen van de kalibers 7,65mm Browning en 9mm Browning Kort worden regelmatig in Nederland gebruikt bij dodelijke schietincidenten. De aanpassingen die nodig zijn om deze patronen in patroonmagazijnen van 9mm P.A. Knal wapens te krijgen, zijn relatief gering. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat met ingekorte pistoolpatronen, zoals deze zijn beschreven in dit Informatieblad, geen dodelijk letsel zou kunnen worden toegebracht.
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 september 2025, voor zover inhoudende:
U, de voorzitter, houdt mij voor dat op 4 december 2024 een schietpartij heeft plaatsgevonden aan de [straatnaam] in Den Haag bij uitzendbureau [bedrijfsnaam] B.V. Ik ben daar naartoe gegaan om te praten. Het is uit de hand gelopen omdat [benadeelde 1] niet wilde praten. U houdt mij voor dat ik bij mijn jas ben gepakt en buiten de deur ben gezet. U vraagt wat er toen gebeurde. Ik heb één keer richting de deur geschoten. U zegt dat het een glazen deur was en u vraagt wat ik kon zien achter de deur. Ik zag [benadeelde 1] . Daarna is het wapen nog een keer afgegaan. U vraagt of ik eerder die dag met [benadeelde 2] heb gesproken. Ja. Hij was toen in het kantoor aan de achterkant.
5. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 4 december 2024, voor zover inhoudende (p. 99):
De verdachte verklaarde:
V: Wat doe je dan?
A: Ik richtte naar boven. Daarom raakte ik die deur. Het gebeurde pal voor mijn neus. Dus het was best wel hoog.
Opmerking: Verbalisant [verbalisant] en de verdachten gaan beiden staan. Verdachte wijst aan hoe hoog hij heeft geschoten. Dit is ter hoogte van de schouder van [verbalisant] , wat neerkomt op circa 1.60 meter hoog.
6. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 9 september 2025, voor zover inhoudende:
De rechtbank neemt het volgende waar op de beelden met een duur van vijftien seconden van de camera in het pand van [bedrijfsnaam] B.V.
Te zien is dat [benadeelde 1] de verdachte fysiek naar buiten begeleidt. Vervolgens, als de verdachte buiten de deur staat, heeft [benadeelde 1] de verdachte niet meer vast. [benadeelde 1] staat achter het glazen gedeelte van de deur en hij houdt de deur dicht. Daarna ontstaat door het eerste schot een beschadiging aan het raam van de deur. De verdachte en [benadeelde 1] staan dichtbij elkaar op dat moment, met de deur tussen hen in. [benadeelde 2] staat in dezelfde ruimte als [benadeelde 1] . Naar schatting staat [benadeelde 2] enkele meters achter [benadeelde 1] , niet recht achter hem maar wel min of meer in het verlengde van waar [benadeelde 1] staat. Vervolgens bewegen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] allebei richting het grote raam naast de deur. Dan is te zien dat de verdachte het vuurwapen met zijn rechterhand richt op het raam waar [benadeelde 1] achter staat. Er ontstaat een rookpluim rondom het vuurwapen op het moment dat het voor de tweede keer afgaat. Wanneer het tweede schot wordt gelost staan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] nog, daarna werpen zij zich naar de grond.
De rechtbank neemt het volgende waar op de beelden met een duur van achttien seconden van de camera buiten het pand van [bedrijfsnaam] B.V.
De verdachte wordt buiten de deur gezet en pakt met zijn rechterhand het vuurwapen, waar op dat moment nog een blauwe doek omheen zit, uit zijn broeksband. Met zijn linkerhand haalt hij de doek van het wapen af. De verdachte stapt vervolgens naar de deur toe waardoor hij dicht op de deur staat. Daarna stapt de verdachte naar achteren en beweegt hij zijn rechterarm, en daarmee ook het vuurwapen, omhoog. Hij richt het vuurwapen naar voren op de glazen deur, waarna een kogelhuls uit het wapen schiet. De verdachte heeft op dat moment zijn vinger op de trekker. Hij beweegt het vuurwapen naar beneden en verricht met zijn linkerhand een handeling die lijkt op het doorladen van het pistool. De verdachte draait zich om richting het grote raam naast de deur en houdt het vuurwapen vervolgens weer omhoog. De verdachte doet een stap opzij en houdt zijn vinger op de trekker. Daarna is een voorwerp te zien, vermoedelijk de kogelhuls van het tweede schot.