ECLI:NL:RBDHA:2025:17369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
09/172277-25 en 15/111117-25 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en afpersing, handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

Op 22 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 juni 2025 in Leiden een gewapende overval heeft gepleegd op een telefoonwinkel, CEX. De verdachte, geboren in 2000 en op dat moment gedetineerd, heeft tijdens de overval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikt om medewerkers te bedreigen en hen te dwingen mobiele telefoons en geld af te geven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor eendaadse samenloop van diefstal met geweld en afpersing, alsook voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft vorderingen van benadeelde partijen toegewezen. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geldbedragen gelast. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/172277-25 en 15/111117-25 (tul)
Datum uitspraak: 22 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J. Starrenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.L.A. Klaassen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 3 juni 2025 te Leiden een (groot) aantal mobiele telefoons en/of
een geldbedrag, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan CEX,
gevestigd aan de [adres] , in elk geval aan een ander, toebehoorde(n),
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen één of meer medewerker(s) van genoemde CEX
vestiging, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de
vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of deze op genoemde
medewerker(s) te richten en/of (meermalen)
- te zeggen/schreeuwen "ga liggen en geef de telefoons" en/of
- te zeggen/schreeuwen "doe de telefoons in de tas", althans woorden van gelijke
strekking en/of
- één of meer telefoon{(s) te pakken en in de tas te doen en/of
- geld uit de kassalade te pakken;
2
hij op of omstreeks 3 juni 2025 te Leiden met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
één of meer medewerker(s) van CEX, gevestigd aan de [adres] , heeft
gedwongen tot de afgifte van een (groot) aantal mobiele telefoons, in elk geval
enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan CEX en/of een derde
toebehoorde(n),
door:
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of deze op genoemde
medewerker(s) te richten en/of (meermalen)
- te zeggen/schreeuwen "ga liggen en geef de telefoons" en/of
- te zeggen/schreeuwen "doe de telefoons in de tas", althans woorden van gelijke
strekking;
3
hij op of omstreeks 3 juni 2025 te Leiden een wapen van categorie I, onder 7° van de
Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid
aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of
dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt
was, namelijk een nabootsing van een Combat Commander, kaliber .45 ACP, een
semi-automatisch pistool, voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025183704, van de politie eenheid Den Haag, (doorgenummerd pagina 1 t/m 363).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
8 september 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , opgemaakt op 3 juni 2025 (p. 74-79);
3. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , opgemaakt op 3 juni 2025 (p. 70-73);
4. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , opgemaakt op 3 juni 2025 (p. 80-83);
5. Het proces-verbaal van determinatie-onderzoek wapen, opgemaakt op 5 juni 2025, (p. 178-184).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 3 juni 2025 te Leiden een groot aantal mobiele telefoons en een geldbedrag, die geheel of ten dele aan CEX, gevestigd aan de [adres] , in elk geval aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen medewerkers van genoemde CEX vestiging, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door:
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en deze op genoemde
medewerkers te richten en (meermalen)
- te zeggen/schreeuwen "ga liggen en geef de telefoons" en
- te zeggen/schreeuwen "doe de telefoons in de tas", althans woorden van gelijke
strekking en
- meer telefoons te pakken en in de tas te doen en
- geld uit de kassalade te pakken;
2
hij op 3 juni 2025 te Leiden met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld één medewerker van CEX, gevestigd aan de [adres] , heeft gedwongen tot de afgifte van een (groot) aantal mobiele telefoons, dat geheel of ten dele aan CEX en/of een derde toebehoorde,
door:
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en deze op
medewerkers te richten en (meermalen)
- te zeggen/schreeuwen "ga liggen en geef de telefoons" en
- te zeggen/schreeuwen "doe de telefoons in de tas", althans woorden van gelijke
strekking;
3
hij op 3 juni 2025 te Leiden een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een Combat Commander, kaliber .45 ACP, een semi-automatisch pistool, voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd een lagere straf op te leggen dan geëist door de officier van justitie.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval van een telefoonwinkel midden in het centrum van Leiden. De verdachte gooide hierbij een tas richting de medewerkers en sommeerde twee van hen te gaan liggen, en dwong een derde om telefoons voor hem in zijn tas te doen. Hierbij heeft hij ook zelf telefoons in zijn tas gestopt en geld uit een kassalade gepakt. Dit deed hij terwijl hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp richtte op de medewerkers. Uiteindelijk heeft de verdachte ruim tachtig telefoons en meer dan honderd euro buitgemaakt.
Een overval zoals gepleegd door de verdachte zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid voor ondernemers in de buurt en de samenleving in zijn algemeen. Daarnaast is een overval voor de slachtoffers ervan een traumatische ervaring, waar zij nog lang psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Dit blijkt ook in dit geval zo te zijn, zoals slachtoffer [aangever 2] heeft beschreven in zijn schriftelijke slachtofferverklaring en ter terechtzitting mondeling heeft verteld. Hij heeft verteld over de dagelijkse impact van de overval op hem en over de psychische klachten die hij daaraan heeft overgehouden. Onder meer heeft hij naar voren gebracht dat hij regelmatig in de hoogste staat van paraatheid schiet en dat zijn vertrouwen in zijn omgeving op een diep niveau is aangetast. Door deze, en door eerdere overvallen, heeft hij de retailbranche waarin hij met passie werkzaam was, verlaten. Uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding van slachtoffer [aangever 3] blijkt hoe intimiderend en beangstigend de overval voor haar is geweest en dat ook zij nog steeds de gevolgen van de overval ondervindt. Naast de slachtoffers zijn ook een aantal nietsvermoedende scholieren getuige geweest van (een deel van) de overval. De verdachte heeft zich voorafgaand aan en tijdens de overval niet om dit alles bekommerd en alleen gedacht aan de financiële nood waarin hij verkeerde en het geld dat hij nodig had om een dak boven zijn hoofd te hebben en te voorzien in zijn eerste levensbehoeften. Hieraan kent de rechtbank zwaarwegende betekenis toe bij de bepaling van haar straf.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen jaren in Nederland een aantal keren is veroordeeld, waaronder voor mishandeling en bedreiging. Ook blijkt daaruit dat de verdachte driemaal in België is veroordeeld voor verkeersfeiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 29 juli 2025, waarbij grotendeels wordt verwezen naar het eerder op 27 juni 2025 opgemaakte reclasseringsrapport. Uit het rapport volgt dat sprake is van problematiek op verschillende leefgebieden, waarop de verdachte moeilijk grip kan krijgen. De reclassering schrijft dat een beeld naar voren komt van iemand die zich alleen niet staande weet te houden en niet in staat is zijn leven op een structurele manier te organiseren. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat de reclassering geen meerwaarde ziet om nieuw toezicht of aanvullende interventies te adviseren bovenop de bijzondere voorwaarden die nog gelden vanuit een eerdere voorwaardelijke veroordeling.
Strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor een winkeloverval met licht geweld of bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren.
De rechtbank neemt in strafverhogende zin mee dat in dit geval, door het richten met een vuurwapen op medewerkers van de winkel, sprake is van een zwaardere vorm van bedreiging. Daarnaast neemt de rechtbank in strafverhogende zin mee de hoge waarde van de goederen die de verdachte heeft buitgemaakt en het gegeven dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict en bedreiging.
Daar staat tegenover dat de verdachte ter terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven over zijn handelen en dat hij de verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn strafbare gedragingen. Dit weegt de rechtbank bij haar strafbepaling in het voordeel van de verdachte mee. De rechtbank weegt bij haar strafbepaling ten voordele van de verdachte ook mee de relatief jonge leeftijd van de verdachte en zijn instabiele levensomstandigheden zoals de reclassering heeft beschreven.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding, nu in het kader van een eerdere veroordeling al een proeftijd loopt met bijzondere voorwaarden, waardoor de verdachte op die manier al hulp ontvangt van de reclassering. De rechtbank acht het van belang dat dit toezicht wordt voorgezet, zoals blijkt uit haar overwegingen hierna ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging van de officier van justitie.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

[aangever 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.885,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 385,00 aan materiële schade en € 6.500,00 aan immateriële schade.
[aangever 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen toegewezen dienen te worden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [aangever 2] gematigd dient te worden. Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [aangever 3] onvoldoende onderbouwd is, subsidiair dat deze een onevenredige belasting vormt voor het strafproces en meer subsidiair dat maximaal
€ 1.000,00 kan worden toegewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [aangever 2]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘eigen risico’, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag van deze post.
Verder komt een benadeelde partij op grond van artikel 6:106, sub b BW onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als, voor zover hier relevant, hij op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van het dossier en de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit op andere wijze in zijn persoon is aangetast door geestelijk letsel. De benadeelde partij heeft zijn vordering onderbouwd met stukken van zijn psycholoog, waaruit blijkt dat sprake is van herbelevingen, nachtmerries, angst en stress. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer met zijn feitelijke onderbouwing voldoende concrete gegevens aangevoerd op basis waarvan naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Er is dus een rechtsgrond voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. Gelet op de motivering en onderbouwing van de immateriële schade en wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een vergoeding van € 6.500,-, zoals gevorderd, billijk is.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen voor het gehele bedrag van € 6.885,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 juni 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel [aangever 2]
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [aangever 2] aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.885,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
Vordering [aangever 3]
De vordering van de benadeelde partij [aangever 3] ziet volledig op immateriële schade. Een benadeelde partij komt op grond van artikel 6:106, sub b BW onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als, voor zover hier relevant, de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank acht de onderbouwing van het slachtoffer, mede in het licht van de betwisting van de verdediging, niet voldoende voor de vaststelling dat naar objectieve maatstaven sprake is van geestelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat er in haar geval wel een grondslag is voor vergoeding van de immateriële schade vanwege de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde. De rechtbank acht allereerst van belang dat sprake is geweest van een gewapende overval waarbij de verdachte ook de benadeelde partij heeft bedreigd door een wapen te tonen en onder meer “ga liggen” of woorden van gelijke strekking te schreeuwen. Niet doorslaggevend voor het psychische effect van het gebruik van het wapen acht de rechtbank of de benadeelde partij het wapen heeft gezien, zoals zij zegt, of niet, zoals de verdachte meent. Verder heeft de benadeelde partij haar vordering met concrete gegevens onderbouwd, waaruit blijkt dat er een indicatie is voor geestelijk letsel gezien de brief van de huisarts met verwijzing van het slachtoffer naar de geestelijke gezondheidszorg. Op grond van dit alles, in onderlinge samenhang bezien, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden zoals zij stelt.
Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat met de gegevens die nu bekend zijn een bedrag van € 1.500,- billijk is.
De rechtbank overweegt dat voor een eventuele toekenning van een hoger bedrag verdere gegevens nodig zijn. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren voor het resterende deel van haar vordering. Zij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op al het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.500,00 bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 juni 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel [aangever 3]
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [aangever 3] aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag, te weten een geldbedrag van € 105,90, verbeurd verklaard dient te worden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genoemde voorwerpen, te weten drie geldbedragen met een totale waarde van € 105,90, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen geheel door middel van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 1 augustus 2025 gevorderd dat de bij parketnummer 15/111117-25 door de politierechter van de rechtbank Noord-Holland op
24 april 2025 voorwaardelijk opgelegde straf van drie weken gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering toegewezen dient te worden.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet toegewezen dient te worden.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank concludeert tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. De rechtbank acht het in het belang van de verdachte en de maatschappij dat het bij de voorwaardelijke veroordeling opgelegde toezicht en de daarbij horende begeleiding doorlopen wanneer de verdachte zijn straf in onderhavige zaak heeft uitgezeten.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 36f, 55, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1 en 2:
de eendaadse samenloop van
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
en
afpersing;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] toe voor het gehele bedrag van € 6.885,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [aangever 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 6.885,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2025 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 69 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 3] deels toe tot een bedrag van € 1.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 3] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [aangever 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2025 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genoemde voorwerpen, te weten: geldbedragen van € 60,00, € 40,00 en € 5,90;
wijst af de vordering van de officier van justitie van 1 augustus 2025 tot tenuitvoerlegging van de bij parketnummer 15/111117-25 door de politierechter van de rechtbank Noord-Holland op 24 april 2025 voorwaardelijke opgelegde straf van drie weken gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2025.