7.3Het oordeel van de rechtbank
Vordering [aangever 2]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘eigen risico’, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag van deze post.
Verder komt een benadeelde partij op grond van artikel 6:106, sub b BW onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als, voor zover hier relevant, hij op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van het dossier en de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit op andere wijze in zijn persoon is aangetast door geestelijk letsel. De benadeelde partij heeft zijn vordering onderbouwd met stukken van zijn psycholoog, waaruit blijkt dat sprake is van herbelevingen, nachtmerries, angst en stress. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer met zijn feitelijke onderbouwing voldoende concrete gegevens aangevoerd op basis waarvan naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Er is dus een rechtsgrond voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. Gelet op de motivering en onderbouwing van de immateriële schade en wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een vergoeding van € 6.500,-, zoals gevorderd, billijk is.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen voor het gehele bedrag van € 6.885,00.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 juni 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel [aangever 2]
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [aangever 2] aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.885,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
Vordering [aangever 3]
De vordering van de benadeelde partij [aangever 3] ziet volledig op immateriële schade. Een benadeelde partij komt op grond van artikel 6:106, sub b BW onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als, voor zover hier relevant, de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank acht de onderbouwing van het slachtoffer, mede in het licht van de betwisting van de verdediging, niet voldoende voor de vaststelling dat naar objectieve maatstaven sprake is van geestelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat er in haar geval wel een grondslag is voor vergoeding van de immateriële schade vanwege de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde. De rechtbank acht allereerst van belang dat sprake is geweest van een gewapende overval waarbij de verdachte ook de benadeelde partij heeft bedreigd door een wapen te tonen en onder meer “ga liggen” of woorden van gelijke strekking te schreeuwen. Niet doorslaggevend voor het psychische effect van het gebruik van het wapen acht de rechtbank of de benadeelde partij het wapen heeft gezien, zoals zij zegt, of niet, zoals de verdachte meent. Verder heeft de benadeelde partij haar vordering met concrete gegevens onderbouwd, waaruit blijkt dat er een indicatie is voor geestelijk letsel gezien de brief van de huisarts met verwijzing van het slachtoffer naar de geestelijke gezondheidszorg. Op grond van dit alles, in onderlinge samenhang bezien, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden zoals zij stelt.
Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat met de gegevens die nu bekend zijn een bedrag van € 1.500,- billijk is.
De rechtbank overweegt dat voor een eventuele toekenning van een hoger bedrag verdere gegevens nodig zijn. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren voor het resterende deel van haar vordering. Zij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op al het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.500,00 bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 juni 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel [aangever 3]
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [aangever 3] aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.