ECLI:NL:RBDHA:2025:17395
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een EU/EER verblijfsdocument heeft aangevraagd. De aanvraag werd door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen met een primair besluit op 27 mei 2024. Het bezwaar van verzoekster tegen deze afwijzing werd op 17 september 2024 door de minister kennelijk ongegrond verklaard, waarna verzoekster beroep heeft ingesteld. De zitting vond plaats op 3 juli 2025, waarbij verzoekster, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank in een eerdere uitspraak (zaaknummer NL24.40388) het beroep van verzoekster ongegrond heeft verklaard. Hierdoor was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van mr. W.J.T. Twijnstra, griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 september 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.