ECLI:NL:RBDHA:2025:17419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
NL24.47678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afghaanse asielzoeker betwist afwijzing asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de afwijzing van de asielaanvraag van een Afghaanse asielzoeker door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die tot de Tadzjiekse bevolkingsgroep behoort en het sjiitische geloof aanhangt, heeft zijn asielaanvraag ingediend op 30 juni 2023. De minister heeft de aanvraag op 25 november 2024 afgewezen, waarbij hij de asielmotieven van de eiser geloofwaardig achtte, maar niet zwaarwegend genoeg om asiel te verlenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet alle relevante individuele omstandigheden van de eiser in onderlinge samenhang heeft bezien. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat Afghanen die in een westers land hebben verbleven, niet automatisch een reëel risico op ernstige schade lopen bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vrees van de eiser voor vervolging of ernstige schade niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47678

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.S. Nandoe),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Inleiding

1. Verweerder heeft besloten de asielaanvraag van eiser af te wijzen als ongegrond. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. Verweerder heeft zijn besluit niet zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 30 juni 2023 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 25 november 2024 afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft daarbij bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, S.N. Razaghi als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en legt hieronder uit, aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, hoe zij tot dat oordeel komt.
Wat betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
4. Eiser is geboren op [datum] 1993 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Op 30 juni 2023 heeft hij asiel aangevraagd. Hij heeft verklaard dat hij tot de Tadzjiekse bevolkingsgroep en tot de sjiitische stroming binnen de islam behoort. Zijn vader is een aantal jaren geleden in Afghanistan ontvoerd en vermoord. Daarnaast is eisers moeder in 2020 verkracht. Eiser heeft verklaard dat deze gebeurtenissen het gevolg zijn van het feit dat zijn familie het sjiitische geloof aanhangt. Eiser is met zijn familie in 2020 uit Afghanistan vertrokken via Iran naar Turkije. In Turkije is een deel van zijn familie verder gereisd naar Europa. Zijn moeder, broers en zus hebben in Nederland een verblijfsvergunning asiel gekregen. Eiser is met zijn echtgenote nog ruim 2,5 jaar in Turkije gebleven. Eiser heeft in 2023 Turkije kunnen verlaten, maar zijn echtgenote is noodgedwongen in Turkije achtergebleven. Zij verblijft nog steeds in Turkije.
4.2 Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser voor de Taliban vanwege zijn religie, omdat de Taliban sjiieten als afvalligen beschouwt. Daarnaast verwacht hij problemen vanwege zijn opvattingen over vrouwenrechten. De echtgenote van eiser is inmiddels arts geworden in Turkije. Hij voert aan dat het voor hem en zijn echtgenote onmogelijk zal zijn om in Turkije samen te leven. Ook vreest hij voor een herhaling van de ervaringen van zijn ouders en vreest hij risico te lopen vanwege zijn terugkeer uit het Westen.
Wat staat er in het bestreden besluit?
5. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en heeft daarbij bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten. Verweerder heeft de volgende elementen van het asielrelaas als relevant aangemerkt:
  • eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • de ontvoering en dood van eisers vader;
  • de telefoontjes op het werk van eiser;
  • de verkrachting van eisers moeder.
5.1.
Verweerder acht alle asielmotieven geloofwaardig. Deze worden echter niet zwaarwegend genoeg bevonden. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat uit eisers asielmotieven niet blijkt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft. Met zijn verklaringen over zijn vrees voor de Taliban wegens zijn sjiitische religie en zijn opvattingen over vrouwenrechten, heeft eiser zijn vrees voor vervolging niet aannemelijk gemaakt. Dat hij uit Afghanistan komt, is op zichzelf niet genoeg om een vluchteling te zijn of om een risico op ernstige schade aan te nemen. Voor wat betreft het risico op ernstige schade heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hem en zijn vrouw hetzelfde zal overkomen als zijn ouders of dat hij problemen zal krijgen in Afghanistan vanwege zijn terugkeer uit het Westen.
Heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat eisers asielmotieven niet zwaarwegend genoeg zijn?
6. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij bij terugkeer naar Afghanistan niet te vrezen heeft voor vervolging dan wel geen reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser verklaart dat hij persoonlijke bedreigingen van de Taliban heeft ontvangen en heeft in dat verband twee oproepen van de Taliban van 2 januari 2023 en van 11 februari 2024 overgelegd. Dat Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over de echtheid van die documenten omdat vergelijkingsmateriaal ontbreekt, betekent niet dat verweerder er zonder meer geen waarde aan kan hechten. Verweerder moet de documenten bezien in het licht van de verklaringen van eiser en tegen de achtergrond van het land van herkomst. Daarnaast wijst eiser erop dat hij het sjiitische geloof aanhangt, behoort tot de Tadzjiekse bevolkingsgroep en zowel zijn vader als moeder slachtoffer zijn geworden van ernstige feiten. Eiser verwijst naar landeninformatie van de EUAA [1] van 11 november 2024 en van Accord van februari 2025 over de risico’s voor sjiieten in Afghanistan. Daarnaast voert eiser aan dat hij al langere tijd Afghanistan heeft verlaten en dat de Taliban na zijn vertrek aan de macht is gekomen, waardoor de situatie nog slechter is geworden. Eiser verwacht dat hij bij terugkeer naar Afghanistan problemen zal krijgen vanwege zijn opvattingen over vrouwenrechten en vanwege het feit dat hij terugkeert uit het Westen. Verweerder heeft deze omstandigheden onvoldoende betrokken bij de besluitvorming. Eiser voert verder aan dat hij kwetsbaar is vanwege zijn psychische klachten. Tenslotte doet hij een beroep op artikel 8 van het EVRM omdat er sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie met zijn moeder. Eiser verwijst naar een brief van de GGZ om dit te onderbouwen.
7. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder zijn standpunt, dat eiser zijn vrees voor vervolging of ernstige schade niet aannemelijk heeft gemaakt, voldoende heeft gemotiveerd.
7.1 De rechtbank stelt vast dat terugkeerders uit westerse landen in het landgebonden beleid ten aanzien van Afghanistan [2] niet als risicoprofielen zijn aangemerkt. In de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 november 2024 [3] is geoordeeld dat uit informatie uit openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Afghanen die vrijwillig terugkeren na een verblijf in het Westen, zijn daarom niet aan te merken als een groep die een reëel risico op ernstige schade loopt wegens dat verblijf in het Westen. Daarom is het aan een vreemdeling die stelt dat hij onder meer vanwege zijn verblijf in het Westen bij terugkeer naar Afghanistan problemen zal krijgen, om aannemelijk te maken waarom juist hij, gelet op het samenstel van zijn individuele omstandigheden, problemen zal krijgen en waaruit die bestaan. Verweerder moet bij zijn beoordeling of een vreemdeling dat aannemelijk heeft gemaakt alle relevante individuele factoren die een vreemdeling heeft aangedragen, in onderlinge samenhang bezien. Daartoe behoort ook de factor dat een vreemdeling in het Westen heeft verbleven. Het verblijf in het Westen zou er, in combinatie met andere individuele factoren en afhankelijk van de aangeleverde informatie uit algemene bronnen over de problemen die kunnen ontstaan, toe kunnen leiden dat een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet alle door eiser aangedragen relevante individuele omstandigheden in onderlinge samenhang heeft bezien. Eiser heeft aangevoerd dat hij vrees heeft vanwege zijn terugkeer uit het Westen, maar heeft ook andere individuele factoren naar voren heeft gebracht. Zo heeft hij aangevoerd dat hij tot de Tadzjiekse bevolkingsgroep behoort en het sjiitische geloof aanhangt. Eiser heeft in zijn verklaringen steeds aangegeven dat de problemen van hem en zijn familie gerelateerd zijn aan hun sjiitische geloof. Eiser heeft onder meer verklaard dat hij na de ontvoering van zijn vader twee keer is gebeld door het comité van de Taliban [4] en dat hij vreest dat hij en zijn vrouw hetzelfde zullen meemaken als zijn vader en moeder. In de correcties en aanvullingen op het rapport nader gehoor en in zijn zienswijze heeft eiser naar voren gebracht dat zijn vrees sinds de machtsovername door de Taliban verder is toegenomen. Eisers verklaringen sluiten aan bij wat is vermeld in het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan van 20 juni 2023 [5] . Daarin is weergegeven dat de extremistische groepering ISKP sjiitische moslims als afvalligen beschouwt, waardoor zij een legitiem doelwit zijn om te doden. Ook is daarin vermeld dat de VN speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Afghanistan zeer bezorgd te zijn over de aanhoudende bedreigingen en aanvallen, zowel fysiek als verbaal, tegen religieuze minderheden, waaronder sjiitische moslims. Eiser heeft daarnaast in de beroepsprocedure aangevoerd dat hij op 2 januari 2023 en 11 februari 2024 door de Taliban is opgeroepen om zich te melden bij het politiekorps en dat er praktische maatregelen tegen hem worden genomen als hij dit niet doet. De originele oproepbrieven zijn door eiser overgelegd aan verweerder voor nader onderzoek. Op 22 april 2025 heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat er, gelet op het ontbreken van voldoende en betrouwbaar vergelijkingsmateriaal, geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid van deze brieven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder vervolgens, in het licht van de geloofwaardig bevonden asielmotieven en wat in algemene zin bekend is over de positie van sjiieten in Afghanistan, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er weinig waarde gehecht kan worden aan de overgelegde brieven.
7.3
Verweerder heeft daarnaast ook ten onrechte niet als individuele factor betrokken dat eisers verklaringen aansluiten bij de verklaringen van eisers moeder. Eiser heeft in dit verband gewezen op het in beroep overgelegde nader gehoor van zijn moeder. Daarin heeft zij verklaard dat de mensen die haar hebben verkracht ook haar kinderen hebben bedreigd [6] . Verweerder heeft eisers moeder een asielvergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Daaruit volgt dat verweerder de vrees voor ernstige schade van eisers moeder wel zwaarwegend genoeg heeft gevonden. Het standpunt van verweerder dat de verklaring van eisers moeder dat haar kinderen ook werden bedreigd onvoldoende is om te spreken van een concrete dreiging gericht aan eiser, vindt de rechtbank onvoldoende om het niet als individuele factor te hoeven betrekken in het licht van wat bekend is over sjiieten in Afghanistan en omdat aan haar wel een verblijfsvergunning is verleend.
7.4
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende in het besluit heeft betrokken dat eiser bij terugkeer problemen verwacht vanwege zijn opvattingen over vrouwenrechten. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat eiser tijdens het nader gehoor niet heeft aangegeven dat hij te vrezen heeft vanwege zijn mening over de positie van de vrouw. Eiser heeft namelijk verklaard dat zijn vrouw arts is en het land niet mag verlaten. [7] In de correcties en aanvullingen op het rapport nader gehoor heeft eiser ter aanvulling hierop naar voren gebracht dat zijn vrouw haar beroep niet mag uitoefenen en veroordeeld zou zijn tot een bestaan binnenshuis, iets wat hem verdriet doet. Ter zitting heeft verweerder erkend dat het beroep als arts van eisers vrouw niet wordt betwist. Gelet op het voorgaande is sprake van verklaringen van eiser die erop wijzen dat zijn opvattingen over vrouwenrechten afwijken van de heersende opvattingen in Afghanistan. Dat heeft verweerder ten onrechte niet betrokken in het besluit. Daarbij komt dat verweerder in het bestreden besluit ook de veranderingen die in Afghanistan hebben plaatsgevonden sinds het vertrek van eiser en dat dit tot verslechteringen heeft geleid voor de positie van vrouwen, niet heeft betrokken. Het is niet onaannemelijk dat de opvatting van eiser over vrouwenrechten, gelet op zijn ervaringen in Nederland en de ontwikkeling die zijn vrouw heeft doorgemaakt, aan het ontwikkelen is. Het is van belang dat zorgvuldig wordt onderzocht in hoeverre hierbij sprake is van een politieke overtuiging die voor hem van wezenlijk belang is en waarvan het niet kunnen uiten een ernstige inbreuk op zijn identiteit betekent. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom eiser, gelet op de huidige situatie in Afghanistan, niet alsnog problemen kan verwachten vanwege zijn opvattingen. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat terughoudendheid van hem mag worden verwacht als het gaat om zijn opvattingen wanneer hij het gezinsleven weer met zijn vrouw in Afghanistan gaat uitoefenen.
7.5
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet de belangenafweging heeft gemaakt zoals de Afdeling die in haar uitspraken van 20 november 2024 heeft voorgeschreven. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat eiser zijn vrees voor vervolging of ernstige schade niet aannemelijk heeft gemaakt ondeugdelijk heeft gemotiveerd en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking en het beroep is al om die reden gegrond. De rechtbank komt daarom niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden. Omdat verweerder de zwaarwegendheid van de geloofwaardig bevonden asielmotieven opnieuw moet beoordelen, draagt de rechtbank verweerder ook op om opnieuw te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Daarbij dient verweerder de recente verklaring van de behandeld artsen van eisers moeder te betrekken.
Wat is de conclusie?
8. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. Verweerder dient dus eisers asielaanvraag opnieuw te beoordelen en daarop te beslissen met inachtneming van al hetgeen in deze uitspraak is overwogen en geoordeeld. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van acht weken.
8.2.
Eiser krijgt een vergoeding van de proceskosten die hij heeft gemaakt in beroep. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 25 november 2024;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.P. van Brunschot, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.European Union Agency for Asylum.
2.Paragraaf C7/2.3.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Pagina 9, 10 en 11 van het rapport nader gehoor van 19 november 2024.
5.AAB Afghanistan 2023, pagina 88.
6.Pagina 15 van het nader gehoor van eisers moeder.
7.Pagina 10 van het rapport nader gehoor van 19 november 2024.