ECLI:NL:RBDHA:2025:17461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
NL25.14979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de afwijzing van een visum kort verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 23 september 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van een visum voor kort verblijf beoordeeld. Eiseres, een Egyptische vrouw, had op 15 oktober 2024 een aanvraag ingediend voor een visum om haar referent, die in Nederland woont, te bezoeken. De aanvraag werd op 30 oktober 2024 afgewezen, omdat de minister twijfels had over het doel van het verblijf en de intentie van eiseres om Nederland na het verstrijken van het visum te verlaten. Referent diende vervolgens een bezwaarschrift in, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen geldig machtigingsformulier was overgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en referent meerdere keren bezwaar hebben gemaakt, maar dat de minister niet adequaat heeft gereageerd op de ingediende machtigingen. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat referent wel degelijk machtigingen had ingediend die aan de eisen voldeden. De rechtbank benadrukt dat de minister onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over de redenen waarom de machtigingen niet geldig waren, en dat eiseres niet op de juiste wijze is geïnformeerd over de vereisten. Hierdoor is eiseres in haar belangen geschaad.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseres worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van de overheid naar burgers, vooral in procedures die hen direct aangaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14979

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van een visum voor kort verblijf.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1974 en heeft de Egyptische nationaliteit. Zij heeft een relatie gekregen met de heer [persoon A] (referent), die in Nederland woont. Zij willen beter kennis maken met elkaar en kunnen beslissen of ze met elkaar willen trouwen. Daarom heeft eiseres op 15 oktober 2024 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om een bezoek te kunnen brengen aan referent in Nederland. Deze aanvraag is op 30 oktober 2024 afgewezen omdat volgens de minister het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond en er redelijke twijfel bestond over eiseres’ voornemen om Nederland voor het verstrijken van het visum weer te verlaten.
2.1.
Referent heeft hiertegen via de digitale weg een bezwaarschrift ingediend. De minister heeft referent bericht dat het bezwaarschrift niet voldeed aan de wettelijke eisen, omdat er geen door de visumaanvrager (eiseres) ondertekend machtigingsformulier was overgelegd. Referent is in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken het verzuim te herstellen. Omdat referent dit volgens de minister niet had gedaan heeft hij het bezwaar op 21 maart 2025 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De overgelegde machtiging was volgens de minister niet rechtsgeldig, omdat de handtekening op het machtigingsformulier niet overeenkomt met de handtekening op het paspoort en het visumaanvraagformulier van eiseres. Volgens de minister heeft referent naar aanleiding van de herstelverzuimbrief ook niet alsnog een geldige machtiging overgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

Twee keer bezwaar gemaakt
3. De rechtbank heeft op de zitting vastgesteld dat referent tegen het primaire besluit van 30 oktober 2024 zowel op 5 november 2024 als op 6 november 2024 bezwaar heeft gemaakt. Veel van de brieven en stukken in het dossier lijken ook twee maal verzonden. Voor zover eiseres, in reactie hierop, heeft betoogd dat dat inhoudt dat er slechts één beslissing op bezwaar is genomen en dat daarmee het tweede bezwaar nog open ligt, volgt de rechtbank dat niet. Volgens de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het immers niet mogelijk om voor een tweede keer bezwaar te maken tegen hetzelfde besluit. Het tweede bezwaar heeft dus geen effect en nu de minister op 21 maart 2025 op het eerste bezwaar heeft beslist is er geen reden om ook nog op het tweede bezwaarschrift te beslissen.
Ontvankelijkheid bezwaar
4. Op grond van artikel 32, derde lid, van de Visumcode [1] kunnen alleen aanvragers aan wie een visum is geweigerd in beroep gaan. Op het beroep is het nationale recht van toepassing. Dat betekent dat naar Nederlands recht de aanvrager eerst bezwaar moet maken. Aangezien de Visumcode een Europese verordening is, kunnen de lidstaten de mogelijkheid om een negatieve beslissing aan te vechten niet uitbreiden naar anderen dan de aanvrager van het visum. Referent kon daarom niet zelfstandig bezwaar maken tegen het besluit van 30 oktober 2024 en had een geldige machtiging van eiseres nodig.
4.1.
Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd tot kennelijke niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. Eiseres stelt allereerst dat zij geen afschrift heeft ontvangen van de brief van 5 december 2024, waarin referent de gelegenheid werd geboden om aan te tonen dat hij gemachtigd was om namens eiseres bezwaar te maken. Daarnaast benadrukt eiseres dat de minister aan referent noch eiseres heeft uitgelegd waarom het door eiseres ondertekende machtigingsformulier niet voldeed aan de vereisten. Hierdoor waren zij in de veronderstelling dat de machtiging rechtsgeldig was. Eiseres wijst er verder op dat zij de machtiging in westers schrift heeft ondertekend, met als doel deze voor de minister leesbaar te maken. Tot slot betoogt eiseres dat zij had moeten worden gehoord of expliciet had moeten worden medegedeeld waarom de machtiging volgens de minister niet voldeed. Hierdoor had zij de kans gehad om het gestelde verzuim te herstellen. Eiseres had geen professionele rechtsbijstand en daarom kan niet van haar worden verlangd dat het voor haar en referent duidelijk was waarom de machtiging niet voldeed en welke stappen eiseres had moeten ondernemen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar visumaanvraag heeft voorzien van een ondertekening in Arabisch schrift. Bij het digitaal ingediende bezwaarschrift van 5 november 2024 was een machtiging door eiseres gevoegd, gedateerd 4 november 2024, die was voorzien van een ondertekening in westers schrift. Dezelfde machtiging was ook gevoegd bij het op 6 november 2024 digitaal ingediende bezwaarschrift. Op 13 november 2024 heeft referent het bezwaar aangevuld met een toelichting.
5.1.
Op 5 december 2024 heeft de minister aan referent bericht dat het bezwaarschrift niet aan alle eisen voldeed omdat het geen verklaring bevatte dat referent gemachtigd was om het bezwaarschrift namens eiseres in te dienen. Referent werd verzocht het bijgevoegde machtigingsformulier te laten ondertekenen door de visumaanvrager en op te sturen. Onder verwijzing naar deze brief van 5 december 2024 heeft referent op 10 december 2024 opnieuw een machtigingsformulier toegezonden. Deze machtiging was weer ondertekend in westers schrift en was gedateerd op 9 december 2024.
5.2.
Op 20 januari 2025 heeft de minister opnieuw aan referent bericht dat het bezwaarschrift niet aan alle eisen voldeed en dat referent een machtiging moest overleggen. De tekst van deze herstelverzuimbrief was identiek aan de herstelverzuimbrief van 5 december 2024. Naar aanleiding van de brief van 20 januari 2025 heeft referent nogmaals een machtiging toegezonden, gedateerd 26 januari 2025, die wederom door eiseres in westers schrift was ondertekend. Daarbij was een scan van haar paspoort gevoegd.
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Referent heeft zowel bij het bezwaarschrift als naar aanleiding van de herstelverzuimbrieven machtigingen toegezonden die voorzien waren van een ondertekening door eiseres. De rechtbank is het met de minister eens dat hij kon verlangen dat die ondertekening overeenkwam met de handtekening in het paspoort van eiseres en onder de visumaanvraag. Zeker nu referent meermaals nieuwe machtigingsformulieren heeft overgelegd, ook voorzien van een scan van het paspoort van eiseres, had het echter op de weg van de minister gelegen om referent er concreet over te informeren dat het probleem was dat de machtigingen met westers schrift waren ondertekend en daarom niet overeenkwamen met de handtekening in eiseres’ paspoort en op de aanvraag. Door in de herstelverzuimbrieven alleen maar te schrijven dat het bezwaarschrift geen machtiging bevatte, heeft de minister dit onvoldoende duidelijk gemaakt. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2017 [2] en 12 april 2017 [3] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 28 oktober 2020 [4] . Bij haar oordeel weegt de rechtbank ook mee dat de minister weinig reden had om voor fraude of verwarring te vrezen. Referent is de potentieel toekomstige man van eiseres en heeft ook de visumaanvraag voor eiseres verzorgd. Dat hij buiten medeweten van eiseres of tegen haar wil, een procedure zou voeren ligt dan ook niet in de rede. Het is ook aannemelijk dat eiseres het formulier in westers schrift ondertekende om voor de Nederlandse autoriteiten duidelijk te maken wie het formulier tekende.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De minister heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van eiseres in de beroepsprocedure. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en is verschenen op de zitting. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in het vergoeden van het griffierecht van eiseres van € 194,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
4.Rb. Den Haag, zp. Rotterdam, 28 oktober 2020, AWB 20/679 (