ECLI:NL:RBDHA:2025:17489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
SGR 24/2988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling na tegemoetkoming door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 21 februari 2024, waarin haar bezwaar tegen het primaire besluit van 7 juli 2023 ongegrond was verklaard. Dit primaire besluit bepaalde dat verzoekster met ingang van 1 oktober 2023 recht had op een WIA-uitkering naar een mate van 50,74% arbeidsongeschiktheid. Tijdens de zitting op 17 oktober 2024 is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat een deskundige moest worden benoemd om de zaak verder te onderzoeken. Na ontvangst van het rapport van de deskundige op 31 maart 2025 heeft verweerder het bestreden besluit vervangen door een nieuwe beslissing op bezwaar, waarin het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond werd verklaard. Verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen, omdat verweerder volledig aan het verzoek van verzoekster tegemoet was gekomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.267,50, inclusief vergoeding van het griffierecht van € 51,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2988

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.F. Antes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

1. In het besluit van 7 juli 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat verzoekster met ingang van 1 oktober 2023 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) naar een mate van 50,74% arbeidsongeschiktheid.
1.1.
In het besluit van 21 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.2.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Verzoekster heeft aanvullende stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, [naam 1] (vader) en [naam 2] (maatschappelijk werker). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.S. de Vreeze.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, verweerder verzocht om te reageren op de door verzoekster op de zitting ingediende stukken en bepaald dat een verzekeringsarts als deskundige wordt benoemd.
1.7.
Partijen hebben aanvullende stukken ingediend.
1.8.
Op 31 maart 2025 heeft de rechtbank het rapport van de deskundige ontvangen. Verzoekster heeft daarop gereageerd.
1.9.
Verweerder heeft het bestreden besluit vervangen door het besluit van 9 juli 2025. Met deze gewijzigde beslissing op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond verklaard en bepaald dat verzoekster vanaf 7 juli 2023 recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA).
1.10.
Verzoekster heeft het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft meegedeeld de proceskosten en het griffierecht te zullen vergoeden.
1.11.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is verweerder aan verzoekster tegemoetgekomen?
4. Verzoekster heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder aan haar is tegemoetgekomen. De rechtbank zal daarom het verzoek om een proceskostenveroordeling toewijzen.
Welk bedrag aan proceskosten moet verweerder aan verzoekster vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoekster krijgt een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht rekent de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na het verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1. De vergoeding bedraagt in totaal € 2.267,50.
Krijgt verzoekster een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. [3] Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2025.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.