ECLI:NL:RBDHA:2025:17508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
C/09/667724 / FA RK 24-4152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie in een echtscheidingsprocedure met minderjarige kinderen

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 2 september 2025, wordt een zorgregeling en kinderalimentatie vastgesteld voor de minderjarige kinderen van de betrokken ouders. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Ahmadi, en de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C. van ’t Hek, hebben een verzoek ingediend tot wijziging van de eerder vastgestelde zorgregeling en kinderalimentatie. De rechtbank heeft de situatie van de kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], beoordeeld en vastgesteld dat er spanningen en een loyaliteitsconflict zijn tussen de ouders, wat invloed heeft op de kinderen. De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld die zoveel mogelijk rekening houdt met de wensen van beide ouders en de behoeften van de kinderen. De zorgregeling is zodanig ingericht dat de kinderen op schoolwisselmomenten worden overgedragen, om de confrontatie tussen de ouders te minimaliseren. Daarnaast is de kinderalimentatie vastgesteld op € 373,- per maand per kind, met inachtneming van de draagkracht van beide ouders. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de schulden van de moeder en de vader, en hoe deze van invloed zijn op hun respectieve draagkracht. De beschikking bevat ook bepalingen over de omgangsregeling, de verantwoordelijkheden van de ouders en de verdeling van vakanties en feestdagen. Tot slot is er een doorverwijzing naar een traject van ouderschapsbemiddeling om de communicatie tussen de ouders te verbeteren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-4152
Zaaknummer: C/09/667724
Datum beschikking: 2 september 2025

Zorgregeling en kinderalimentatie

Beschikking op het op 11 juni 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Ahmadi te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.C. van ’t Hek te Rotterdam.

Procedure

Bij beschikking van deze rechtbank van 14 november 2024 is bepaald dat de minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , voorlopig bij de vader zullen zijn, elke week van vrijdag 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, en is bepaald dat de vader aan de moeder voorlopig een kinderalimentatie zal betalen van € 311,50 per maand per kind. Daarnaast is de Raad voor de Kinderbescherming (Raad) verzocht een onderzoek te verrichten en aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
  • het raadsrapport van 24 maart 2025, met kenmerk SK-1-61GWNFV;
  • het F9-formulier van 4 juli 2025 van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 7 juli 2025 van de zijde van de vader, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 8 juli 2025 van de zijde van de vader, met bijlagen.
Op 9 juli 2025 is de behandeling van de zaak op de zitting van deze rechtbank voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder met advocaat mr. A. Hayaty;
  • de vader met zijn advocaat;
  • [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen:
  • het F9-formulier van 10 juli 2025 van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier van 14 juli 2025 van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 14 juli 2025 van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier 30 juli 2025 van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier van 31 juli 2025 van de zijde van de moeder.
Alhoewel de rechtbank daartoe gelegenheid heeft geboden is namens de moeder niet meer gereageerd op de inhoud van het F9-formulier van de vader van 14 juli 2025.

Gewijzigd verzoek

De vrouw verzoekt, na wijziging:
- de beschikking van deze rechtbank van 23 december 2019 met als bijlage het aangehechte ouderschapsplan te wijzigen en de volgende zorgregeling te bepalen tussen de man en de kinderen:
- iedere week van vrijdag na schooltijd tot maandagochtend naar school, waarbij de vader de kinderen op vrijdag van school ophaalt en op maandag weer naar school brengt;
- waarbij de kinderen in het weekend dat zij bij de vader verblijven, in ieder geval één keer via FaceTime contact hebben met de moeder;
- althans een regeling die de rechtbank passend en juist acht;
- de in de beschikking van 23 december 2019 vastgestelde bijdrage te wijzigen, met dien verstande dat de vader met ingang van datum beschikking maandelijks € 354,- per kind voldoet, althans een bijdrage die de rechtbank passend en juist acht.
De vader voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Daarnaast verzoekt de vader zelfstandig:
 te bepalen dat de vader per datum beschikking, althans datum die de rechtbank juist voorkomt een bedrag groot € 250,- per maand per kind is verschuldigd aan onderhoudsbijdrage aan de moeder, waarvan de helft op een voor beide ouders inzichtelijke rekening wordt gestort;
 een zorgregeling tussen de vader en de kinderen te gelasten, zoals voorgesteld onder punt 37 van het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van 10 september 2024.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Zorgregeling
De Raad is naar aanleiding van het onderzoek tot de conclusie gekomen dat de kinderen nog altijd geconfronteerd worden met spanningen en een loyaliteitsconflict. De ouders zijn het vaak niet met elkaar eens waardoor er conflicten ontstaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] merken dit. Ondanks de ingewikkelde situatie, waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opgroeien, ziet de Raad wel dat het goed met hen gaat. De kinderen krijgen bij beide ouders de zorg die ze nodig hebben en er zijn geen zorgen rondom medicatie en de basisbehoeften van de kinderen.
Voor wat betreft de zorgregeling is de Raad tot de conclusie gekomen dat het beter is om voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] andere regelingen aan te houden. [minderjarige 2] wil graag meer tijd bij de vader doorbrengen, terwijl [minderjarige 1] liever minder bij de vader is. De Raad stelt daarom twee verschillende regelingen voor.
De ouders hebben op de zitting allebei aangegeven zich niet te kunnen vinden in de door de Raad voorgestelde regelingen. De ouders vinden het belangrijk dat voor beide kinderen dezelfde regeling geldt en dat zij niet uit elkaar gehaald worden. Alhoewel de Raad anders adviseert wordt daarom een zorgregeling vastgesteld die voor beide kinderen hetzelfde is. De rechtbank vindt het namelijk belangrijk dat beide ouders achter de regeling staan. De ouders hebben vervolgens nogmaals geprobeerd tot overeenstemming te komen. Dit is hen deels gelukt. Na de zitting hebben zij de rechtbank bericht met de gedeeltelijke overeenstemming. De rechtbank zal beslissen op de dagen waar de ouders samen niet uitkwamen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de wisselmomenten beperkt moeten zijn en dat de wisselmoment zo veel mogelijk via school plaatsvinden. Verder heeft de rechtbank gestreefd naar een zo gelijk mogelijke verdeling van de zorg. De rechtbank komt daarmee tot de vaststelling van de zorgregeling volgens het volgende schema:
- week 1:
- maandag: tot naar school bij de vader, uit school bij de moeder;
- dinsdag: bij de moeder;
- woensdag: bij de moeder;
- donderdag: tot naar school bij de moeder, uit school bij de vader;
- vrijdag: bij de vader;
- zaterdag: bij de vader;
- zondag: bij de vader;
- week 2:
- maandag: bij de vader;
- dinsdag: bij de vader;
- woensdag: tot aan school bij de vader, na school bij de moeder;
- donderdag: bij de moeder;
- vrijdag: bij de moeder;
- zaterdag: bij de moeder;
- zondag: bij de moeder;
- week 3:
- maandag: bij de moeder,
- dinsdag: bij de moeder;
- woensdag: bij de moeder;
- donderdag: tot naar school bij de moeder, na school bij de vader;
- vrijdag: bij de vader;
- zaterdag: bij de vader;
- zondag: bij de vader;
- week 4:
- maandag: tot naar school bij de vader, uit school bij de moeder;
- dinsdag: bij de moeder;
- woensdag: bij de moeder;
- donderdag: bij de moeder;
- vrijdag: tot naar school bij de moeder, uit school bij de vader;
- zaterdag: bij de vader;
- zondag: bij de vader.
Met deze zorgregeling zullen alle wisselmomenten plaatsvinden op school, zodat de ouders elkaar niet zo vaak hoeven te zien en er hopelijk minder gespannen situaties ontstaan. De vader heeft nog aanvullend verzocht op te nemen dat de ouder die de kinderen naar school brengt die dag verantwoordelijk is, voor het geval er iets is met de kinderen of er een studiedag is. De moeder is in de gelegenheid gesteld te reageren op dit aanvullende verzoek van de vader, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen. Als de kinderen dus geen school of vakantie hebben (bijvoorbeeld door een studiedag) dan zal de zorgregeling doorgaan en zal gelden dat de ouder, waarbij de kinderen op dat moment verblijven, hen naar de ouder zal brengen waar de kinderen zullen gaan verblijven conform het schema.
De vakanties en feestdagen worden bij helfte tussen de ouders verdeeld, met uitzondering van de Islamitische feestdagen. De moeder heeft verzocht om vast te leggen dat de kinderen dan bij haar zijn, en de vader heeft dit niet weersproken. De kinderen zijn op de Islamitische feestdagen dus bij de moeder.
De rechtbank merkt nog op dat de vader op de zitting verklaard heeft dat de omgang in [plaats 1] plaatsvindt. De rechtbank gaat er vanuit dat dit inderdaad het geval is en dat de omgang plaatsvindt in de woning van de vader in [plaats 1] , waar hij een kamer heeft bijgebouwd zodat er voldoende ruimte is voor de kinderen. Het staat de vader vrij om naar het huis van zijn partner in [plaats 2] te gaan met de kinderen voor een bezoek, maar niet voor een overnachting.
Daarnaast merkt de rechtbank ook nog op dat de moeder zich zorgen maakt of de vader de medicatie van [minderjarige 2] wel op de juiste momenten toedient. Met de ouders is daarom afgesproken dat bij dokter [naam 2] een toedieningsvoorschrift opgevraagd wordt. Ondanks toezegging van de moeder om het toedieningsvoorschrift aan de rechtbank te doen toekomen heeft de rechtbank die niet mogen ontvangen. De rechtbank kan daarom niet in deze beschikking bepalen, zoals de moeder wil, hoe de medicatie moeten worden toegediend. De rechtbank gaat er vanuit dat de moeder het toedieningsvoorschrift van dokter [naam 2] met de vader deelt en de vader dit voorschrift volgt, tenzij de dokter aantoonbaar voorschrijft dat het op enig moment anders moet.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het op basis van de mondelinge behandeling en de stukken duidelijk is geworden dat de ouders op een aantal vlakken niet op een lijn liggen. De Raad heeft naar aanleiding van het onderzoek al geadviseerd dat de ouders hun eigen emoties moeten verwerken, maar vooral ook dat zij de onderlinge communicatie moeten verbeteren zodat gezamenlijke gezagsbeslissingen genomen kunnen worden. De ouders hebben vervolgens beiden verzocht om doorverwezen te worden naar een traject van Ouderschapsbemiddeling om te zorgen dat de communicatie verbetert en om te zorgen dat ze meer op één lijn zullen liggen. De rechtbank verwijst de ouders daarom door naar [zorginstantie] voor deelname aan dit traject. Het proces-verbaal van doorverwijzing is al per e-mail verzonden naar [zorginstantie] voor deelname aan voornoemd traject en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstanties. Het proces-verbaal zal aan de beschikking worden gehecht.
Paspoorten
Door de vader is verzocht om op te nemen dat de paspoorten van de kinderen door de ouders aan elkaar verstrekt worden op het moment dat de andere ouder deze nodig heeft in verband met (buitenlandse) vakanties en/of medische zaken en/of andere officiële zaken. De moeder is in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt.
De rechtbank zal het verzoek van de vader toewijzen nu de moeder hier geen verweer tegen heeft gevoerd.
Kinderalimentatie
Behoefte
Bij beschikking van 14 november 2024 is vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben over de behoefte, namelijk € 837,- in 2023. Door de wettelijke indexering bedraagt de behoefte in 2025 dan € 947,-. De vader vraagt nu om opnieuw de behoefte te berekenen op basis van recent ingebrachte financiële stukken.
Nu de rechtbank reeds bij de beschikking van 14 november 2024 de behoefte heeft vastgesteld op basis van de tussen de ouders bereikte overeenstemming, zal zij de behoefte niet meer opnieuw berekenen.
Draagkracht moeder
De draagkracht van de moeder is tussen partijen in geschil. De rechtbank zal haar draagkracht daarom berekenen. Voor de bepaling van de draagkracht gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 24.725,- bruto per jaar. De rechtbank gaat hierbij uit van de jaaropgaaf 2024.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de moeder in 2025 op € 2.761,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Tussen partijen is in geschil of voor de berekening van de draagkracht van de moeder rekening moet worden gehouden met schulden. Door de moeder zijn de volgende schulden opgevoerd:
Aflossing op een schuld bij de Belastingdienst;
Aflossing op een schuld bij VGZ;
Aflossing op een schuld bij het CJIB;
Een schuld bij SVHW waar nog een aflossingsregeling voor moet worden getroffen.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de bepaling van de draagkracht van een van partijen kan de rechtbank rekening houden met schulden. Dit kan anders zijn, als een schuld verwijtbaar of vermijdbaar is. Een schuld is verwijtbaar als iemand de schuld niet had mogen aangaan gelet op zijn of haar onderhoudsverplichting. Een schuld is vermijdbaar als iemand zich van de schuld kan bevrijden.
1.
Schuld Belastingdienst:
De moeder heeft bij de Belastingdienst een schuld van € 3.464,-, waarop maandelijks
€ 183,- afgelost wordt. Deze schuld is ontstaan doordat de vader na de echtscheiding nog enkele tijd ingeschreven heeft gestaan op hetzelfde adres als de moeder, waardoor zij ten onrechte als toeslagenpartners werden gezien. De destijds verkeerd berekende toeslagen worden teruggevorderd door de Belastingdienst.
De rechtbank zal rekening houden met de schuld van € 3.464,- bij de Belastingdienst. De rechtbank overweegt hierbij dat de vader ten onrechte heeft verzuimd zich uit te schrijven en de schuld daardoor is ontstaan. De schuld is daarom niet verwijtbaar voor de moeder.
2.
Schuld VGZ:
De schuld bij VGZ bedraagt € 1.695,-, waarop € 200,- per maand wordt afgelost door de moeder. Het gaat om een huwelijkse schuld en de moeder vindt dus dat er rekening mee gehouden moet worden bij de berekening van haar draagkracht.
De rechtbank zal geen rekening houden met de schuld bij VGZ. Het enkele feit dat dit gaat om een huwelijkse schuld maakt niet dat de schuld niet verwijtbaar is. Wel wijst de rechtbank de moeder op de mogelijkheid van regres.
3.
Schuld CJIB:
De rechtbank overweegt ten aanzien van de schuld bij het CJIB dat door de moeder onvoldoende is onderbouwd dat deze schuld niet verwijtbaar is. De rechtbank zal daarom geen rekening houden met deze schuld.
4.
Schuld SVHW:
Ook met de schuld bij het SVHW zal de rechtbank geen rekening houden, nu door de moeder niet voldoende is onderbouwd dat deze schuld niet verwijtbaar is.
Omdat het NBI van de moeder hoger is dan € 2.125,- zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + schuld + € 1.310) gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% x [2.761 – (828 + 183 + 1.310)] = € 308,- per maand.
Zoals aangegeven door de moeder in de brief van 14 juli 2025, zal zij aan de vader berichten wanneer de schuld afgelost is, zodat er een herberekening kan plaatsvinden van haar draagkracht. De rechtbank gaat er vanuit dat de moeder dit zal doen.
Draagkracht vader
De draagkracht van de vader is ook tussen partijen in geschil. De rechtbank zal daarom de draagkracht van de vader berekenen, aan de hand van de gemiddelde winst uit onderneming van de jaren 2022, 2023 en 2025. De rechtbank overweegt dat in de verklaring van het administratiekantoor [bedrijfsnaam] ook redenen worden aangevoerd voor de lagere winst van € 31.116,- in 2024 die zien op tijdelijke omstandigheden, zoals het zelf minder werken en de onjuiste raming van kosten en/of tijdsplanning. De rechtbank gaat er vanuit dat die tijdelijke omstandigheden voor 2025 niet meer aan de orde zijn. De rechtbank zal de winst van 2024 daarom buiten beschouwing laten. De rechtbank zal een schatting maken van de winst in 2025, mede gebaseerd op de ingediende prognose en voorlopige cijfers voor 2025. De rechtbank schat de winst voor 2025 op een bedrag van € 34.000,-. Op basis van het voorstaande berekent de rechtbank de winst uit onderneming op ((€ 81.574 + € 58.367 + € 34.000) / 3 =) € 57.980,-.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2025 op € 3.694,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de vader ook hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.310) gebruiken. De draagkracht van de vader bedraagt dan: 70% x [3.694 – (1.108 + 1.310)] = € 893,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 1.201,- per maand (€ 308 + € 893). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de vader bedraagt: 893 / 1.201 x 947 = € 704,-
Het eigen aandeel van de moeder bedraagt: 308 / 1.201 x 947 =
€ 243,-
samen € 947,-
Van de totale behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt een gedeelte van € 704,- per maand voor rekening van de vader. Een gedeelte van € 243,- per maand komt voor rekening van de moeder.
Zorgkorting
Gelet op de zorgregeling hanteert de rechtbank een zorgkortingspercentage van 35%. De zorgkorting bedraagt dan € 331,- per maand (35% van € 947,-).
Helft kinderalimentatie op een inzichtelijke bankrekening
De vader verzoekt om de helft van de kinderalimentatie op een voor de vader inzichtelijke bankrekening te storten. De vader vreest dat de kinderalimentatie anders voor andere zaken dan voor de kinderen wordt gebruikt. Hij stelt daartoe dat dat moeder de afgelopen zes jaar zelf acht keer op vakantie is geweest en maar een keer met de kinderen samen op vakantie is gegaan. De rechtbank laat in het midden of de vader zijn stelling voldoende heeft onderbouwd. Zij overweegt dat, zoals de vader stelt, de kinderalimentatie bedoeld is voor de kosten van levensonderhoud en opvoeding van de kinderen. Het controleren van de uitgaven van de moeder is alleen niet de aangewezen manier om dit te waarborgen en past ook niet in het voornemen van de ouders om hun onderlinge communicatie en verstandhouding te verbeteren. De rechtbank zal dit verzoek van de vader daarom afwijzen.
Conclusie
Omdat de voorlopige kinderalimentatie die is vastgesteld bij de beschikking van 14 november 2024 doorloopt tot er een nieuwe beslissing is, zal de ingangsdatum van de definitieve kinderalimentatie de datum van huidige beschikking zijn. De rechtbank bepaalt daarom dat de vader met ingang van 2 september 2025 een bedrag van € 373,- (€ 704 -
€ 331) aan kinderalimentatie aan de moeder moet voldoen.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 23 december 2019 en het daaraan gehechte ouderschapsplan en de beschikking van deze rechtbank van 14 november 2024 – :
bepaalt dat ten behoeve van de minderjarige kinderen, [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 te [geboorteplaats] , de volgende zorgregeling geldt:
- week 1:
- maandag: tot naar school bij de vader, uit school bij de moeder;
- dinsdag: bij de moeder;
- woensdag: bij de moeder;
- donderdag: tot naar school bij de moeder, uit school bij de vader;
- vrijdag: bij de vader;
- zaterdag: bij de vader;
- zondag: bij de vader;
- week 2:
- maandag: bij de vader;
- dinsdag: bij de vader;
- woensdag: tot aan school bij de vader, na school bij de moeder;
- donderdag: bij de moeder;
- vrijdag: bij de moeder;
- zaterdag: bij de moeder;
- zondag: bij de moeder;
- week 3:
- maandag: bij de moeder,
- dinsdag: bij de moeder;
- woensdag: bij de moeder;
- donderdag: tot naar school bij de moeder, na school bij de vader;
- vrijdag: bij de vader;
- zaterdag: bij de vader;
- zondag: bij de vader;
- week 4:
- maandag: tot naar school bij de vader, uit school bij de moeder;
- dinsdag: bij de moeder;
- woensdag: bij de moeder;
- donderdag: bij de moeder;
- vrijdag: tot naar school bij de moeder, uit school bij de vader;
- zaterdag: bij de vader;
- zondag: bij de vader.
  • waarbij de ouder die de kinderen naar school brengt die dag verantwoordelijk is voor hen, en hen dus opvangt tijdens ziekte of een studiedag en daarnaast ervoor zorgt dat de kinderen aan het eind van de middag bij de andere ouder worden gebracht;
  • de vakanties en feestdagen worden door de ouders onderling bij helfte verdeeld;
  • gedurende de Islamitische feestdagen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder;
*
bepaalt dat de ouder die de paspoorten van de kinderen beheert deze aan de andere ouder verstrekt als dat nodig is in verband met een vakantie en/of medische afspraak en/of andere officiële zaak;
stelt vast dat partijen, te weten:
[de vader]
(de vader),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en
[de moeder]
(de moeder),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) [zorginstantie] voor deelname aan het traject Ouderschapsbemiddeling / Parallel (solo) ouderschap, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van (de kennisgeving van) deze beschikking te zenden naar:
- [zorginstantie] , Omgangsbegeleiding, [adres] , [postcode] [plaats 1] ;
*
bepaalt de door de vader met ingang van 2 september 2025 te betalen alimentatie voor de kinderen op € 373,- per maand voor beide kinderen, vanaf vandaag telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Perniciaro, kinderrechter, bijgestaan door mr. E.M. van Middelkoop als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 2 september 2025.