In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2025 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. Het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen is afgewezen. De rechtbank heeft de situatie van de minderjarige, die kwetsbaar is en al jarenlang aangeeft geen contact met haar vader te willen, zwaar laten wegen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapport van februari 2025 geconcludeerd dat er contra-indicaties zijn voor omgang, en dat het in het belang van de minderjarige is om voorlopig geen contact met de vader te hebben. De rechtbank heeft de eerdere beslissingen en adviezen van de Raad in overweging genomen en vastgesteld dat de huidige situatie van de minderjarige niet toelaat dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de minderjarige eerst stabiliteit en hulpverlening ontvangt voordat er opnieuw naar de mogelijkheid van contact kan worden gekeken. De vader heeft zijn verzoek om gezamenlijk gezag ingetrokken, waardoor de rechtbank zich enkel hoefde te buigen over de omgangsregeling. De rechtbank heeft besloten om de zaak niet langer aan te houden, maar een eindbeslissing te nemen om rust en duidelijkheid te creëren voor alle betrokken partijen. De kinderrechter heeft in een aparte brief aan de minderjarige de beslissing toegelicht, waarbij de gevoelens en wensen van de minderjarige zijn gerespecteerd.