Op 10 februari 2025 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag van 29 februari 2024 voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor zijn echtgenote en kinderen. De minister van Asiel en Migratie heeft op 27 februari 2025 de aanvraag ingewilligd. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de minister niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en de aanvraag hangende het beroep is ingewilligd, is de minister geheel tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 453,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan op 22 september 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt.