ECLI:NL:RBDHA:2025:17558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
NL25.46218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting van verzoeker

Op 24 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling, hierna verzoeker genoemd. Verzoeker, die sinds 1993 in Nederland verblijft, had een verblijfsvergunning van onbepaalde tijd die in 2015 werd ingetrokken. Hij heeft op 19 september 2023 een opvolgende asielaanvraag ingediend, die door de Minister van Asiel en Migratie is afgewezen. De minister heeft op 22 september 2025 besloten dat de uitzetting van verzoeker niet achterwege blijft, ondanks zijn bezwaar en verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft op 23 september 2025 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van zijn bezwaarschrift in Nederland kan afwachten.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van spoedeisend belang, aangezien er een vlucht voor verzoeker gepland staat op 25 september 2025. De rechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van de minister een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister in het bestreden besluit niet voldoende heeft onderbouwd waarom verzoekers beroep op artikel 8 van het EVRM niet relevant zou zijn. De voorzieningenrechter heeft de minister bovendien veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 907,-. Deze uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat spoed dit vereiste.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.46218
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 september 2025 in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker, V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: I.E. Lemmers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Verweerder heeft in het besluit van 22 september 2025 (het bestreden besluit) besloten om de uitzetting van verzoeker niet achterwege te laten hangende de opvolgende asielaanvraag die hij heeft ingediend.
1.1.
Verzoeker heeft op 23 september 2025 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en op dezelfde datum verzocht om een voorlopige voorziening zodat hij de behandeling van zijn bezwaarschrift in Nederland mag afwachten.
1.2.
Verweerder heeft op 24 september 2025 een verweerschrift ingediend.
1.3.
Eiser heeft daar op 24 september 2025 op gereageerd.
1.4.
Op 24 september 2025 heeft verweerder daarop gereageerd.
1.5.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting, omdat spoed dit vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • bepaalt dat de uitzetting achterwege moet blijven totdat op het bezwaar tegen het besluit van 22 september 2025 is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907,-.

Overwegingen

2. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoeker is sinds 1993 in Nederland en had een verblijfsvergunning van onbepaalde tijd. Verweerder heeft de verblijfsvergunning bij besluit van 29 juni 2015 ingetrokken en daarbij is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. De intrekking van de verblijfsvergunning, het opleggen van het terugkeerbesluit en het zware inreisverbod zijn met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 9 juni 20161 en de uitspraak in hoger beroep van 27 september 20192 in rechte vast komen te staan.
3.1.
Verzoeker heeft op 19 september 2023 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en de verklaringen omtrent de geaardheid niet geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder het risico op terugkeer na langdurig verblijf in Nederland beoordeeld. Deze afwijzing is met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 9 juli 20243 en de uitspraak in hoger beroep van 15 juli 20244 in rechte vast komen te staan.
3.2
Verzoeker is thans strafrechtelijk gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in [locatie] . De Somalische autoriteiten hebben een laissez passer voor zijn terugkeer afgegeven. Verzoeker heeft op 19 september 2025 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Op 22 september 2025 is aan verzoeker en aan zijn gemachtigde een kennisgeving verstrekt inhoudende de vluchtgegevens voor uitreizen naar Mogadishu, Somalië op 25 september 2025 om 12:30 uur.
3.3
Op 22 september 2025 heeft verweerder het voornemen geuit om de opvolgende asielaanvraag van verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en is een zienswijzetermijn van twee weken gegeven. Op 22 september 2025 heeft verweerder het bestreden besluit genomen, waarin is bepaald dat de uitzetting van verzoeker hangende deze aanvraag niet achterwege blijft.
Toetsingskader en het bestreden besluit
4. In artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit is bepaald dat het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot gevolg heeft dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij de vreemdeling een eerste opvolgende aanvraag heeft ingediend louter teneinde de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen en de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
5. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat, samengevat weergegeven, de ingediende opvolgende asielaanvraag geen schorsende werking heeft, omdat er duidelijke aanwijzingen zijn dat verzoeker de opvolgende asielaanvraag uitsluitend heeft ingediend om het vertrek te frustreren, als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb. Specifiek ten aanzien van verzoekers verklaring bij het asielgehoor dat hij hier een dochter heeft en hij zich door zijn lange verblijf Nederlander voelt, is in het besluit gesteld dat deze omstandigheden niet relevant zijn, omdat deze omstandigheden horen bij een reguliere toetsing en daarmee buiten de scope vallen van de opvolgende asielaanvraag.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodembeding niet.
Is er sprake van spoedeisend belang?
7. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaarschrift. Voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, moet eerst worden beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker spoedeisend belang heeft, omdat voor verzoeker op 25 september 2025 een vlucht gepland staat om hem uit te zetten.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van verzoeker tegen het artikel 3.1 Vb-besluit een redelijke kans van slagen heeft. Hij wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom toe. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
9. Verzoeker heeft in bezwaar onder meer gesteld dat verweerder niet kenbaar alle omstandigheden in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft meegewogen in het bestreden besluit. Verzoeker woont al meer dan 30 jaar in Nederland en heeft ook een dochter hier. Verzoeker heeft daarbij uitdrukkelijk gewezen op artikel 3.1, derde lid, van het Vb.
10. Verweerder heeft, zoals hiervoor vermeld, in het bestreden besluit gesteld dat dergelijke omstandigheden niet ter toetsing voorliggen. In reactie op de gronden van het onderhavige verzoek heeft verweerder nogmaals benadrukt dat een beroep op artikel 8 van het EVRM nu niet voorligt, omdat verzoeker zelf gekozen heeft om een opvolgende asielaanvraag te doen. Artikel 3.1 van het Vb brengt volgens verweerder geen toetsing aan artikel 8 van het EVRM mee.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat in artikel 3.1, derde lid, van het Vb het volgende is bepaald:

De uitzonderingen, bedoeld in het tweede lid zijn niet van toepassing, indien uitzetting zou leiden tot een schending van het Vluchtelingenverdrag, Unierechtelijke verplichtingen, hetVerdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden [EVRM] of het Verdrag tegen foltering en andere wrede onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.”
Hoewel verweerder terecht stelt dat hij in een opvolgende asielaanvraag niet gehouden is om aan artikel 8 van het EVRM te toetsen, kan de hiervoor weergegeven bepaling naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders worden gelezen dan dat bij het toepassing geven aan de in lid 2 van artikel 3.1 van het Vb genoemde uitzonderingen voor het onthouden van schorsende werking aan een aanvraag, wel dient te worden nagegaan of er concrete aanwijzingen zijn dat, onder meer, artikel 8 van het EVRM aan uitzetting in de weg staat. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder dit in het bestreden besluit in het geheel niet is nagegaan. Verder heeft verzoeker wel een uitdrukkelijk beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM, onder meer onder verwijzing naar zijn zeer lange verblijf hier te lande en aanwezigheid van zijn dochter. De voorzieningenrechter is zich ervan bewust dat er bij de intrekking in 2015 wel een dergelijke toets is gedaan, dat niet in geschil is dat eiser strafbare feiten heeft gepleegd en hem een zwaar inreisverbod is opgelegd. Echter, onderhavige spoedprocedure leent zich niet voor een geactualiseerde beoordeling van artikel 8 van het EVRM zoals het hiervoor weergegeven derde lid vereist. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen niet kan worden ontzegd. De overige gronden hoeven geen bespreking meer. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen.

Conclusie

12. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar van verzoeker tegen het 3.1 Vb-besluit een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 24 september 2025 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
24 september 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

_______________________
1. VK 15/15338.
2 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), 201605096/1/V2.
3 NL24.21244 en NL24.21245.
4 Uitspraak van de Afdeling, 202404399/1/V2.