ECLI:NL:RBDHA:2025:17566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
SGR24/7181
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2025 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die eerder als orderpicker werkte, had zich in 2020 ziekgemeld vanwege diverse klachten, waaronder rug-, schouder- en knieklachten. Het Uwv had zijn aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na herbeoordeling.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van eiser en dat de vastgestelde beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) adequaat waren. Eiser voerde aan dat zijn klachten ernstiger waren dan door het Uwv was aangenomen, maar de rechtbank vond dat hij onvoldoende medische onderbouwing had geleverd om dit te ondersteunen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het Uwv terecht had besloten om de aanvraag van eiser voor een WIA-uitkering af te wijzen, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.B. de Jong),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,verweerder (ook: het Uwv)
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

Met het besluit van 24 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 22 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is bij het primaire besluit gebleven.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan de procedure
1.1.
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als orderpicker via Tempo-Team Uitzenden BV voor ongeveer 26 uur per week. Hij heeft zich op 10 maart 2020 voor het eerst ziekgemeld in verband met rug-, schouder- en knieklachten. Ook begon hij kort hierna klachten te ervaren in de vorm van aanvalsgewijze uitval in de linkerarm en het linkerbeen met dubbelzien. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder met het besluit van 1 mei 2020 eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Eiser is in het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling beoordeeld door de verzekeringsarts van het Uwv, de bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de medische rapportage van 8 februari 2021. Tijdens dit onderzoek is geconcludeerd dat hij weer in staat was om zijn arbeid te verrichten. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 23 februari 2021 geconcludeerd dat eiser minder dan 35%, namelijk 19,28%, arbeidsongeschikt was. Met het besluit van 24 februari 2021 werd de ZW-uitkering van eiser stopgezet.
1.2.
Eiser heeft zich per 13 april 2021 wederom ziekgemeld vanuit zijn uitkering op grond van de Werkeloosheidswet (WW). Eiser is in verband met zijn ziekmelding door de verzekeringsarts van het Uwv beoordeeld, de bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het medisch onderzoeksverslag van 24 februari 2022. Tijdens dit onderzoek is geconcludeerd dat eiser aks gevolg van ziekte of gebrek ongeschikt wordt geacht voor het eigen werk maar dat er benutbare mogelijkheden zijn. De beperkingen zijn opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 14 maart 2022 geconcludeerd dat eiser minder dan 35%, namelijk 10,47%, arbeidsongeschikt is. Met het besluit van 14 maart 2022 werd de ZW-uitkering van eiser stopgezet. Deze werd met het besluit van 21 maart 2022 doorbetaald tot 9 maart 2022 in verband met de 104 weken ziekteverzuim waarin eiser wel recht heeft gehad op deze uitkering. Op 30 maart 2022 heeft eiser in verband met het bereiken van het einde van de wachttijd een WIA-uitkering aangevraagd.
1.3.
In het kader van de primaire beoordeling heeft de verzekeringsarts onderzoek gedaan. Hiervoor heeft de verzekeringsarts eiser gezien op een spreekuur op 17 augustus 2023 en het dossier bestudeerd. De bevindingen zijn uiteengezet in het medisch onderzoeksverslag van 18 augustus 2023. De verzekeringsarts overweegt dat er bij eiser sprake is van een discrepantie tussen de geobjectiveerde afwijkingen en de belemmeringen die hij zegt te ervaren. De diagnoses pijnklachten en diabetes mellitus worden gesteld. Er is door de reumatoloog echter geen medische verklaring gevonden voor de pijnklachten van eiser. Zowel de neuroloog en de orthopeed hebben evenmin verklaringen gevonden op grond waarvan het ziektegedrag van eiser kan worden verklaard. Geen van de deskundigen hebben artrose benoemd. Het flauwvallen heeft geen gevolgen voor de belastbaarheid per 8 maart 2022. Er worden beperkingen opgenomen conform de FML van 24 februari 2022, namelijk: het omgaan met conflicten, trillingsbelasting, hand- en vingergebruik, schroefbewegingen met hand en arm, frequent reiken tijdens het werk, frequent buigen tijdens het werk, duwen en trekken, tillen tijdens het werk, dragen tijdens het werk, lopen, lopen tijdens het werk, trappenlopen, klimmen, knielen of hurken, zitten, zitten tijdens het werk, staan, staan tijdens het werk, geknield of gehurkt actief zijn, gebogen en/of getordeerd actief zijn, boven schouderhoogte actief zijn en ’s nachts niet werken. Ook zijn er specifieke voorwaarden opgenomen voor het persoonlijk functioneren, namelijk een werksituatie zonder veelvuldige deadlines en productiepieken en zonder een hoog tempo.
1.4.
De arbeidsdeskundige heeft naar aanleiding hiervan een onderzoek verricht, waarvan de bevindingen uiteen zijn gezet in het rapport van 24 augustus 2023. Eiser wordt minder dan 35%, namelijk 10,86%, arbeidsongeschikt geacht. Ter ondersteuning hiervan zijn de functies archiefmedewerker (SBC-code 315132), administratief medewerker (SBC-code 315133) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) geduid. Aanvullend zijn de functies telefonisch verkoper (SBC-code 315173) en telefonist/medewerker callcenter (SBC-code 315174) geduid. Hierna is het primaire besluit genomen.
1.5.
Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit zijn klachten. Eiser is meer beperkt voor lopen, staan, zitten en arm belastende werkzaamheden dan is aangenomen. Door deze klachten slaapt eiser ook slecht waardoor er sprake is van energieverlies hetgeen een urenbeperking rechtvaardigt. De FML geeft zodoende ook geen goed beeld van zijn belastbaarheid en de geduide functies zijn niet geschikt voor eiser. Het huidige arbeidsongeschiktheidspercentage is zodoende op een onzorgvuldige manier tot stand gekomen. Tijdens de hoorzitting van 7 december 2023 stelt eiser ook dat de verzekeringsarts niet genoeg rekening heeft gehouden met de psychische problemen die hij heeft. Ook liet hij weten dat hij is doorverwezen naar de cardioloog in verband met de klachten die hij ervaart aan de linkerarm. De verzekeringsarts heeft ook niet genoeg uitgevraagd over het flauwvallen.
1.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft naar aanleiding van het bezwaar van eiser onderzoek gedaan. Hiervoor heeft de verzekeringsarts b&b de tijdens de bezwaarprocedure ontvangen informatie en het dossier bestudeerd. De bevindingen zijn uiteengezet in de medische rapportage van 2 mei 2024. De verzekeringsarts b&b ziet wat betreft de rugklachten van eiser aanleiding om aanvullende beperkingen op te nemen voor buigen tot 30 graden. Ook wordt aanleiding gezien om in verband met de duizeligheidsklachten aanvullende beperkingen op te nemen voor werken op hoogtes bij het aspect persoonlijk risico en een beperking van professioneel vervoer (geen besturing van motorvoertuigen). Ook zal in de FML worden toegevoegd dat eiser rechtshandig is en dat de beperkingen de linkerhand betreffen en dat de andere lichamelijke klachten beiden kanten betreft.
In verband met de psychische klachten wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat eiser geen productiepieken aan zou kunnen. Bij het psychische onderzoek van de primaire verzekeringsarts werden ook geen duidelijke afwijkingen gevonden. Deadlines en productiepieken zullen zodoende maximaal één keer per week toegestaan zijn in routinematige en eenvoudige arbeid. De beperkingen zijn neergelegd in de FML van dezelfde datum.
1.7.
De arbeidsdeskundige b&b heeft, in de rapportage van 3 juni 2024, naar aanleiding van de aangepaste FML vastgesteld dat eiseres minder dan 35%, namelijk 11,88% , arbeidsongeschikt is. De functies die hieraan ten grondslag zijn gelegd blijven gelijk aan de functies zoals geduid door de primaire arbeidsdeskundige. Hierna is het bestreden besluit genomen.
De standpunten van partijen
5.1.
Eiser voert aan dat, ondanks de aanpassingen in de FML, er nog steeds niet genoeg rekening is gehouden met zijn klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Eiser stelt meer beperkt te zijn voor lopen, staan, zitten en arm belastende werkzaamheden. Ook stelt eiser dat hij door het slecht slapen energie verliest waardoor een urenbeperking gerechtvaardigd wordt. Voorts is het noodzakelijk dat eiser zijn houding kan afwisselen. Eiser is onderzocht door een cardioloog. Uit dit onderzoek is gebleken dat hij ernstige vernauwingen heeft in de kransslagaders. Wegens een slechte conditie komt eiser niet in aanmerking voor een openhartoperatie en zal er worden overgegaan tot een dotterbehandeling. Gezien het ontstaan van vernauwingen een lang proces is, is het aannemelijk dat de reeds langer bestaande pijnklachten hierdoor worden veroorzaakt. Het Uwv heeft de ernst van zijn problematiek onderschat door uit te gaan van klachten zonder oorzaak. Eiser is in begin 2022 doorverwezen naar het Rughuis wegens zijn ernstige pijnklachten en het vermoeden van een DSM-5 stoornis. Eiser is daar in februari van dat jaar onderzocht, de conclusie was dat het begeleidingstraject te zwaar was wegens de geringe belastbaarheid van eiser. Hij werd doorverwezen naar een pijnbehandelingstraject. Omdat de onderzoekers geen overeenstemming konden bereiken over de DSM-diagnose, en de verzekeringsarts zelf reeds het psychische component in beperkte belastbaarheid veronderstelde, had het in het kader van de zorgvuldigheid op de weg gelegen van het Uwv om daar onderzoek naar te doen. De geduide functies zijn dan ook niet geschikt voor eiser.
5.2.
Eiser heeft de rechtbank op 1 oktober 2024 aanvullende medische stukken, namelijk een brief van de arts in opleiding tot cardioloog van 1 juli 2024, een bericht van de neuroloog van 28 februari 2024, een bericht van de cardioloog van 7 maart 2024 en een bericht van de afdeling cardiologie van 26 juli 2024, doen toekomen.
5.3.
De verzekeringsarts b&b heeft met de medische rapportage van 17 oktober 2024 gereageerd op de door eiser ingebrachte medische stukken. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om het standpunt te wijzigen en overweegt hiertoe als volgt. In verband met de klachten die door de neuroloog zijn beschreven zijn al beperkingen opgenomen in de FML. Dat de neuroloog de klachten van eiser beschrijft als periodiek, overigens in lage frequentie voorkomende, wegrakingen maakt de beperkingen niet anders.
Er was niet eerder informatie van en eiser was niet in behandeling bij de cardioloog. Zodoende kan het standpunt, dat de hartproblemen van eiser er al op de datum in geding zouden zijn geweest, niet gevolgd worden. Tussen de datum in geding en het eerste contact met de cardioloog zit meer dan twee jaar. Uit de ontvangen informatie wordt ook afgeleid dat eiser ten tijde van de onderzoeken op de afdeling in rust geen klachten had en door de medicatie een minder oncomfortabel gevoel had op de borst bij inspanning. Uit de uitgebreide documentatie die in bezwaar beschikbaar was blijkt dat eiser dergelijke klachten nog niet had op de datum in geding. De later opgetreden hartproblemen zijn daarom niet van bepalende invloed op de per datum in geding vastgestelde beperkingen.
De verzekeringsarts b&b erkent dat het ontstaan van vernauwingen een proces van jaren is geweest. Dit betekent dat het proces op de datum in geding al gaande was, maar dit leidde destijds nog niet tot klachten van pijn op de borst omdat de zuurstof voorziening in de hartspier nog voldoende was om geen klachten van het hart te veroorzaken. Dat geeft achteraf wellicht aanleiding om zware fysieke inspanningen op de datum in geding te vermijden maar deze zijn al in de FML uitgesloten door de opgenomen fysieke beperkingen.
5.4.
Eiser heeft de rechtbank op 21 oktober 2024 een herstelplan van GGZ Rivierduinen van 22 april 2024 doen toekomen.
5.5.
Verweerder heeft hierop als volgt gereageerd. Uit het herstelplan blijkt dat de intake heeft plaatsgevonden op 5 juli 2024, dit is ruim twee jaar na de datum in geding. Ook staat er in het herstelplan dat er sprake is van een blanco psychiatrische voorgeschiedenis. Uit het medisch onderzoeksverslag van 18 augustus 2023 blijkt dat de fysieke klachten op de voorgrond stonden. Van ernstige psychopathologie, of een verwijzing, was toen geen sprake. Uit het verslag van de hoorzitting van 7 december 2023 blijkt dat eiser destijds was verwezen voor psychische klachten, ook dit is ruim na de datum in geding. Overigens zijn er in de FML van 2 mei 2024 wel enkele beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren opgenomen.
5.6.
Ter zitting heeft eiser gesteld dat er sinds voor de datum in geding al doorlopend sprake is van psychische klachten die niet erkend zijn door het Uwv. In dit verband legt eiser de nadruk op het stuk van Het Rughuis van 30 augustus 2022. Hieruit blijkt dat er bij eiser al sprake was van een symptomatische symptoomstoornis en dat het te slecht ging om eiser te kunnen behandelen. Ook benoemt eiser dat het mogelijk is dat zijn onverklaarbare pijnklachten een psychische verklaring hadden. Het Uwv heeft in dit verband niet genoeg doorgevraagd. Eiser verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen.
5.7.
Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat er voor zwaar fysieke inspanningen en voor het persoonlijk en sociaal functioneren reeds beperkingen zijn opgenomen, ondanks dat er op de datum in geding niet is geobjectiveerd dat er sprake was van hartproblemen dan wel psychische klachten. Er is in dit verband ook niets aangegeven bij de verzekeringsartsen. De verwijzing van de huisarts is van na de datum in geding.
Beoordeling door de rechtbank
6. Verweerder heeft de rechtbank haar besluit van 10 april 2025 doen toekomen waarin is besloten dat eiser, na een herbeoordeling, per 30 augustus 2024 geen WIA-uitkering kan krijgen. De rechtbank overweegt zodoende dat onderhavig beroep alleen kan gaan over de periode van 9 maart 2022 tot en met 29 augustus 2024.
7. In geschil is of met de fysieke en psychische klachten van eiseres per datum in geding, 9 maart 2022, onvoldoende rekening is gehouden in de FML en of het onderzoek hierdoor onzorgvuldig te achten is.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder een besluit over arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts b&b. Dat kan anders zijn in het geval de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts b&b geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen met medische informatie.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat uit het medisch onderzoeksverslag van 18 augustus 2023 blijkt dat de primaire verzekeringsarts eiser heeft onderzocht op het spreekuur van 17 augustus 2023. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b van 2 mei 2024 blijkt dat de verzekeringsarts b&b de overgelegde medische informatie van de behandelend sector kenbaar in de heroverweging betrokken. De rechtbank is niet gebleken van enige nalatigheid in het doen van onderzoek nu eiser ten tijde van de datum in geding nog geen doorverwijzing had voor zijn psychische klachten. Ook van belang is dat deze klachten tijdens de beoordeling en de herbeoordeling niet door eiser zijn genoemd. Ook in verband met de hartklachten is de rechtbank niet van onzorgvuldigheid gebleken nu de verzekeringsarts b&b met zijn reactie van 17 oktober 2024 hierop heeft gereageerd en heeft aangegeven dat er afdoende beperkingen waren opgenomen in verband met zware fysieke inspanningen.
9.2.
De stelling dat in het medische onderzoek niet genoeg rekening is gehouden met de klachten van eiser kan de rechtbank niet volgen.
De primaire verzekeringsarts heeft er blijk van gegeven de klachten van eiser, zijnde rug-, schouder-, knie- en heupklachten, diabetes mellitus, dubbelzien, uitval aan de linkerzijde, flauwvallen meegenomen te hebben in de beoordeling. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen in verband met zijn fysieke belastbaarheid. De verzekeringsarts benoemt dat er veel doorgevraagd moet worden en dat er geen aanwijzingen zijn voor depressieve stoornis. Ook wordt een verbetering van de belastbaarheid verwacht bij behandeling vooral gericht op de gedragsmatige aspecten. De verzekeringsarts b&b heeft de bevindingen van de primaire verzekeringsarts onderschreven en op enkele punten verdergaande beperkingen opgenomen. Omdat er geen specifieke psychische afwijkingen zijn gevonden wordt de beperking op het aspect deadlines en productiepieken iets versoepeld. De verzekeringsartsen zijn zodoende tot een FML gekomen conform de klachten en beperkingen van eiser.
9.3.
Over de aanvullende stukken overweegt de rechtbank als volgt. Met betrekking tot de medische stukken die de rechtbank zijn toegezonden op 1 oktober 2024 is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de onderzoeken ver na de datum in geding hebben plaatsgevonden. Ook is niet gebleken dat de hartklachten die eiser ervaarde zich ook hebben geuit op de datum in geding nu eiser deze klachten niet heeft benoemd tijdens de beoordeling en de herbeoordeling. Evenwel geldt dat met de mogelijkheid dat eiser ten tijde van de datum in geding al beperkt was voor zware fysieke inspanningen in de FML reeds rekening is gehouden.
Met betrekking tot het door eiser toegezonden herstelplan van 22 april 2024 overweegt de rechtbank mede dat ook het herstelplan is opgesteld en de intake heeft plaatsgevonden ver na de datum in geding. In dit verband is mede van belang dat niet is gebleken van psychische klachten bij eiser rondom de datum in geding. De verwijzing van de huisarts wijst niet op geobjectiveerde klachten of een behandeling rondom de datum in geding. Dat een vermoeden van depressie wordt benoemd in de brief van Het Rughuis maakt dit ook anders. In de brief wordt vermeld dat behandelaren het, in tegenstelling tot wat eiser stelde ter zitting, niet eens zijn geworden over de somatische symptoomstoornis en dat deze voornamelijk zou zien op de pijn. Ook wordt er geen behandeltraject geïndiceerd. Daarbij merkt de rechtbank op dat Het Rughuis een revalidatiecentrum is, de rechtbank kan zodoende de enkele benoeming dat niet duidelijk is of eiser depressief is zodoende niet beschouwen als een volwaardige psychische beoordeling nu niet gebleken is dat dit behoort tot de expertise van het centrum. Met enige beperkingen voor het persoonlijk en sociaal functioneren is reeds rekening gehouden in de FML.
9.4.
De rechtbank begrijpt uit het beroepschrift en uit wat ter zitting is verteld dat eiser van mening is dat hij ernstiger beperkt is dan de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. De rechtbank kan bij de beoordeling van het beroep echter niet alleen afgaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. Bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid zijn namelijk niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend. Het gaat erom dat de verzekeringsarts op basis van de medische informatie moet beoordelen welke beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid moeten worden aangenomen. Bij het vaststellen van de beperkingen van eiser zijn de verzekeringsartsen uitgegaan van de medische informatie over de klachten van eiser op de datum in geding. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende deugdelijk gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van meer beperkingen op de datum in geding. De rechtbank ziet ook geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige, omdat de rechtbank de medische beoordeling van de verzekeringsarts b&b juist acht.
9.5.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht de aanvraag van eiser voor een WIA-uitkering heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.Th. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.