ECLI:NL:RBDHA:2025:1763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
NL24.21580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een visum kort verblijf voor familiebezoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf beoordeeld. Eiser, een Marokkaanse supermarkt eigenaar, had het visum aangevraagd om zijn ernstig zieke oom in Nederland te bezoeken. De aanvraag van zijn tante werd goedgekeurd, maar die van eiser werd afgewezen vanwege twijfels over zijn voornemen om terug te keren naar Marokko en onvoldoende bewijs van zijn sociale en economische binding met zijn thuisland. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing onterecht was, omdat de hoorplicht niet is nageleefd. Eiser had voldoende inspanningen geleverd om zijn situatie te onderbouwen met documenten, en de rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om eiser alsnog te horen en een nieuw besluit te nemen. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten en een dwangsom omdat het besluit niet tijdig is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21580

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. L. Ibisevic),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 23 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 juli 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de zus van referent en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
2. Eiser is geboren op [datum] 1997 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag gedaan voor een visum kort verblijf om zijn familie in Nederland te bezoeken. Eiser is uitgenodigd door [referent] (referent). Eiser is de neef van referent, en eiser wilde met het familiebezoek afscheid nemen van zijn ernstig zieke oom, de vader van referent. Eiser is eigenaar van een supermarkt in Marokko. Hij heeft samen met zijn tante een aanvraag gedaan voor het visum kort verblijf, voor hetzelfde doel. Het visum van eisers tante is verstrekt, die van eiser afgewezen.
Bij de aanvraag heeft eiser de volgende stukken overgelegd ten aanzien van zijn onderneming:
- inschrijving Kamer van Koophandel;
- uittreksel handelsregister;
- certificaat voor inschrijving beroepsbelasting;
- bankafschrift;
- ‘ attestation de Profession’;
In de bezwaarfase heeft eiser een ingevulde visumvragenlijst overgelegd, foto’s van de onderneming en facturen van de onderneming. Ten aanzien van het doel en de omstandigheid van het bezoek heeft eiser in de bezwaarfase ook nog het volgende overlegd:
- verklaring over de familieband;
- medicijnen en foto’s van eisers zieke oom;
- paspoorten van familieleden in Nederland;
- visum van de tante van eiser.
In de beroepsfase heeft eiser nog meer facturen en een volmacht overlegd, die een neef van eiser aanwijst als verantwoordelijke voor de supermarkt bij afwezigheid van eiser.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Volgens verweerder bestaat er een redelijke twijfel over het voornemen van eiser om het grondgebied van Nederland te verlaten voor het verstrijken van de visumtermijn Het doel en de omstandigheid van het voorgenomen verblijf van eiser zijn onvoldoende aangetoond. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn sociale en economische binding met Marokko zodanig sterk is dat zijn terugkeer gewaarborgd is. Ten aanzien van de economische binding stelt verweerder dat de overlegde documenten niet voldoende zijn om regelmatig en substantiële inkomsten uit de winkel aan te tonen. Daarnaast is eisers supermarkt pas ingeschreven bij de Kamer van Koophandel vlak voor het aanvragen van het visum. De sociale binding van eiser is gering, nu eiser 27 jaar is, ongehuwd is, en geen kinderen heeft. Verweerder stelt voorts dat er geen andere zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen zijn die eiser dwingen tijdig terug te keren naar Marokko.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank zal hierna aan de hand van de argumenten die hij heeft aangevoerd, de beroepsgronden, uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
5. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan verweerder van het horen afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 6 juli 2022 [1] een uitspraak gedaan over de hoorplicht in vreemdelingenzaken. Daaruit volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar. Dit uitgangspunt geldt te meer in zaken waarin er beoordelingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. De vraag of van een gehoor kan worden afgezien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Met deze uitzondering op de hoorplicht moet terughoudend worden omgegaan zo volgt uit de uitspraak van 6 juli 2022. Als relevante omstandigheid heeft de Afdeling onder meer genoemd de mate waarin een vreemdeling bereidwillig en actief de inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden bij het verkrijgen en tijdig aanleveren van de verzochte informatie. De vuistregel is dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting.
5.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangenomen dat eiser de eigenaar is van een winkel in Marokko, maar eiser zou onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hij daarmee een substantieel en regelmatig inkomen genereert. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar nadere stukken heeft ingebracht ter onderbouwing van de gestelde inkomsten uit bedrijfsmatige activiteiten, in aanvulling op de diverse documenten die hij bij de aanvraag al heeft overgelegd. Zo heeft hij onder andere verschillende facturen, inschrijvingen en registraties overlegd. In de verschillende fases van de procedure, heeft eiser meer bewijsstukken overlegd ten aanzien van zijn onderneming. Verweerder vraagt in dit verband om meer bewijsstukken, zoals de inkoop van goederen, kwitanties, storingsbewijzen, dagopbrengsten of verklaringen die de economische activiteit van de winkel aantonen en dat de facturen van deze economische activiteiten zijn. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd belang te hechten aan het zien van een kasboek.
5.2.
In de bezwaarfase heeft eiser zich naar het oordeel van de rechtbank actief ingespannen om zijn economische situatie en de daarmee gepaard gaande binding met Marokko nader toe te lichten. Voorts heeft eiser met het invullen van de vragenlijst, en het verschaffen van informatie over zowel zijn familie in Marokko als in Nederland, het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf en de sociale binding met Marokko toegelicht. Daarbij dient verweerder te betrekken dat de sociale en economische binding communicerende vaten zijn, waarbij een sterke economische binding een geringe sociale binding kan steunen. Voor zover er volgens verweerder nog onduidelijkheden zijn over bijvoorbeeld de herkomst van het bedrag op de bankrekening van eiser en de overgelegde facturen, ligt het juist op de weg van verweerder om eiser daarover te horen en kan niet worden gesproken van een kennelijk ongegrond bezwaar. De rechtbank ziet niet in hoe eiser nog duidelijker had kunnen maken wat het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf is, dan dat eiser nu heeft gedaan. Vooral nu de tante van eiser, voor hetzelfde doel en omstandigheid, wel een visum kort verblijf heeft gekregen. Daarnaast heeft eiser een uitgebreide aanvraag ingediend, en telkens meer relevante documenten overlegd in verschillende fases van de procedure. Gelet hierop had verweerder aanleiding moeten zien om eiser of referent te horen in de bezwaarfase. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser in bezwaar, al dan niet samen met referent.
5.3.
Het beroep van eiser is gegrond, omdat in de bezwaarfase ten onrechte geen gehoor heeft plaatsgevonden. Wat eiser verder heeft aangevoerd, behoeft daarom voor nu geen bespreking meer.
Heeft eiser recht op een bestuurlijke dwangsom?
6. Eiser voert aan dat hij recht heeft op een bestuurlijke dwangsom omdat verweerder niet tijdig heeft besloten op het bezwaar. Eiser heeft verweerder 29 april 2024 in gebreke gesteld. Verweerder had uiterlijk 13 mei 2024 moeten beslissen, maar heeft pas op 3 juli 2024 besloten op het bezwaar.
6.1.
De rechtbank volgt eiser hierin. Anders dan verweerder meent is de rechtbank van oordeel dat artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb niet van toepassing is, omdat verweerder gelet op het voorgaande het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
6.2.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu op grond van artikel 8:55c van de Awb. De dwangsom is in dit geval verschuldigd. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,- omdat er al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Dit betekent dat verweerder eiser en/of referent alsnog moet horen en het bezwaar daarna opnieuw moet beoordelen. De rechtbank ziet daarom geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. In de gegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn vastgesteld op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- zal vergoeden.
9. Omdat de aanvraag van eiser niet kennelijk ongegrond is, heeft eiser recht op een dwangsom. [2] Deze kosten zijn vastgesteld op € 1.442,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Doorman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Dit staat in artikel 4:17, derde lid, Awb.