ECLI:NL:RBDHA:2025:17645
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen herinneringsbrief van het Uwv en verzoek om herziening van primaire besluiten
In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen een brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 3 mei 2024, waarin hij werd herinnerd aan een achterstand in de betalingsregeling. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 9 september 2024. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij aanvullende beroepsgronden indiende op 19 november 2024 en 14 januari 2025. De rechtbank heeft de zaak op 14 augustus 2025 behandeld. Eiser ontving een WW-uitkering en toeslag op grond van de Toeslagenwet, maar had een betalingsachterstand door terugvorderingen van het Uwv. De rechtbank oordeelde dat de brief van 3 mei 2024 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze geen nieuwe rechtsgevolgen creëerde. Hierdoor was het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar tegen de herinneringsbrief niet-ontvankelijk. Tevens werd vastgesteld dat de primaire besluiten in rechte vast stonden, omdat eiser geen bezwaar had gemaakt binnen de gestelde termijn. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en dat het Uwv het griffierecht moest vergoeden. Eiser werd geadviseerd om hulp te zoeken bij de schuldenfunctionaris of de afdeling schuldhulpverlening van de gemeente.