ECLI:NL:RBDHA:2025:17662
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning regulier voor zelfstandige
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 september 2025, beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van de eiser om een voorlopige voorziening. De eiser had op 18 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als zelfstandige. Deze aanvraag werd op 22 november 2023 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, omdat de eiser niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet van dit vereiste was vrijgesteld. De minister handhaafde deze afwijzing in een besluit op bezwaar van 21 november 2024.
De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank had eerder op 15 april 2025 uitspraak gedaan op het beroep van de eiser, waardoor een voorlopige voorziening niet meer nodig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de minister de proceskosten van de eiser niet hoeft te vergoeden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.